Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Tai-ping

betekenis & definitie

Tai-ping - naam waarmede men gewoonlijk de opstandelingen tegen het keizerlijk gezag in China, tusschen 1850 en ’65 aanduidt. De naam („groote vrede”) was echter die der dynastie van het nieuwe Chineesche rijk, dat haar hoofd Hoeng-Sioe-Tsoeng te Nan-king sedert de inneming daarvan in 1853 had gevestigd. Het was een opstand in het Chineesche Zuiden tegen de Mandsjoe-heerschappij; verschillende stammen aldaar, met name de Hak-ka, vormden het leger. De genoemde leider wilde tevens den Chineeschen staatsgodsdienst zuiveren volgens denkbeelden aan de Protestantsche zending ontleend, met name afgodsbeelden verwijderen.

Daardoor waren de maatregelen tot onderdrukking door de keizerlijke gouverneurs ook tegen de vreemdelingen gericht en gaven aanleiding tot het optreden tegen Kanton (1857) en later tot den oorlog van 1860. Na ’t eindigen hiervan wist de Chineesche regeering de hulp van Europ. mogendheden te krijgen tegen de opstandelingen. Gebrekkige kennis van den aard der beweging, vrees, dat de benden der z.g. Taipings de Europ. nederzettingen konden bedreigen, waren oorzaak van dit later als de verkeerde partij kiezen erkende optreden. Met de inneming van Ning-po (’63) en vooral van Nan-king (’64), dat grootendeels verwoest werd en waarbij het hoofd der Tai-ping-partij zichzelven doodde, was de opstand verloopen. Evenwel — het streven: bevrijding van het Mandsjoe-juk bleef levend in het Zuiden; vooral Soen-Yat-Sen (zie suppl.) is sedert 1895 als leider bekend geworden, door wien ten slotte in 1911/12 het doel is bereikt. Litt.: Giles, China and the Manchus (Cambridge 1913).

< >