Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Steyn

betekenis & definitie

Steyn - (Marthinus Theunis), 6de en laatste president van den Oranje-Vrijstaat, geboren 1857 te Winburg (Oranje-Vrijstaat) uit een der oudste boerengeslachten — Douwe Gerbrand S. kwam in 1668 uit Leeuwarden naar de Kaap en begon in Swellendam een wagenmakerij — overleden op „Onze Rust” bij Bloemfontein, 1916. Op zijn 20ste jaar zette hij zich aan de studie op ’t gymnasium te Deventer; studeerde te Londen in de rechten en vestigde zich (1883) als advocaat in Bloemfontein. Als rondgaand rechter werd hij door zijn gezond en onpartijdig oordeelen een bemind volksman en zag zich in 1896 met groote meerderheid tot opvolger van president Reitz gekozen. Onder zijn bestuur kreeg de Vrijstaat — door de Engelschen als model-republiek geroemd — een nauwe vereeniging met den Transvaal, waarmee zijn voorganger reeds in 1889 een verbond had gesloten.

Toen al zijn pogingen tot bemiddeling tusschen Kruger en Milner vruchteloos bleken, trok hij, onkreukbaar trouw aan volk en bondgenoot in den Boerenoorlog, twee en een half jaar onvermoeid te velde, „koppig” met Christiaan de Wet volhoudend in den guerillakrijg, toen de Transvalers door den tegenslag ontmoedigd werden. Uitgeput en half blind, gedoemd om rust te nemen, wees hij in 1902 de Wet als waarnemend president aan en bezwoer hem, niet te volharden in zijn oppositie, maar „in te geven”, om een breuk met de Transvalers, die bij monde van Schalk Burger aan Kitchener beloofd hadden, vredesvoorstellen te doen, te vermijden. Even vóór zijn vertrek naar Holland tot herstel zijner gezondheid ontving de doodzieke de tijding, dat te Vereeniging de vrede geteekend was (1902). In 1905 met een wrak gestel teruggekeerd op zijn oude plaats, „Onze Rust”, werkte hij ijverig mee aan het tot standkomen van de Unie in 1910: hem is het te danken, dat in de nieuwe grondwet de gelijkstelling van het Engelsch en het Hollandsch werd opgenomen. Zijn zwakte verbood hem echter aan ’t hoofd van het eerste ministerie van het Vereenigd-Z.-Afrika te treden. Dat welhaast in de jonge Unie oneenigheid tusschen de nationale partij van Hertzog en den aanhang van Botha tot uiting kwam, op zijn heftigst in 1914, toen de Wet zich gewapend verzette tegen het parlementsbesluit, om Duitsch Z.W.-Afrika te veroveren en als „rebel” door Botha’s troepen gevangen werd genomen, was den man van eendracht een smartelijke teleurstelling: „aan het eind van mijn leven, zelf gebroken, ook nog mijn levenswerk vernietigd te zien”, schreef S. in 1915. — Standbeeld in Deventer (1922).

< >