Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Schedel

betekenis & definitie

Schedel - De s. is het, uit een groot aantal beenstukken bestaande skelet van het hoofd. Men onderscheidt er een hersen- en een aangezichtsgedeelte aan. Het eerste omsluit de hersenen ; in den aangezichtsschedel liggen de oogkuilen, de neusholte en in zekeren zin ook de mondholten. Voor de opsomming der samenstellende beenstukken zij naar het artikel GERAAMTE verwezen.

Niet alleen als object voor beschrijvend of vergelijkend ontleedkundig onderzoek heeft de schedel beteekenis ; ook in de anthropologie speelt hij een zeer belangrijke rol. Waar de vorm van den schedel na den dood niet of niet noemenswaard verandert, dit object meestal in vrij grooten getale kan worden onderzocht, spreekt het vanzelf, dat het anthropologisch onderzoek zich in het bijzonder op dit deel van het skelet heeft gericht; te meer, daar de vorm van den (hersen)schedel en die van het hoofd slechts weinig verschillen, zoodat beide in een zeker verband met elkaar staan. Hierbij komt nog, dat bij de vergelijking van huidige en vroegere bewoners van een land, bij vergelijking ook van recente met uitgestorven rassen het schedelonderzoek een belangrijke plaats inneemt. Bij dit onderzoek, dat dus tracht de grootte, vorm, inhoud, enz. van den schedel in maat en getal uit te drukken en vast te leggen, worden op de schedeloppervlakte een aantal punten vastgesteld, die als meetpunten kunnen dienen. Verschillende afstanden tusschen deze punten onderling worden tot de maten van den schedel; de hoeken tusschen lijnen, die meetpunten verbinden, geven uitdrukking aan algemeene vorm-verhoudingen. Uit de vergelijking der maten onderling leidt men de indices af.

De meest bekende index is de verhouding tusschen lengte en breedte (zie afbeelding) 6 x 100, de index cephalicus. Bedraagt deze meer dan 75, dan spreekt men van een langen schedel (dolichocephalie) ; bedraagt hij 75—80, dan is de schedel middelmatig (mesocephalie), is de index grooter dan 80, dan is het een korte schedel (brachycephalie). De hoek tusschen de lijnen ah en cd is de gezichtshoek. Bedraagt deze hoek meer dan 85°, dan is de schedel orthognaat; van prognathie spreekt men, indien deze hoek kleiner is dan 80°, d.w.z. het aangezichtsskelet sterk naar voren uitsteekt. (Zie ook DILUVIALE MENSCHENRASSEN). Voor uitgebreider gegevens zie: Martin, Lehrbuch der physischen Anthropologie.