Rechtverkrijgenden. - Volgens art. 1354 B. W. wordt men bij een overeenkomst verondersteld bedongen te hebben voor zich zelven en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij, of uit den aard der overeenkomst mocht voortvloeien. Zie voor de beteekenis dezer bepaling onder QUALITATIEVE VERBINTENISSEN. De in art. 1354 B. W. (volgens de rechtspraak slechts in beperkte mate) erkende continuïteit in rechten en verplichtingen van rechtverkrijgenden en hun rechtsvoorgangers vindt men terug in de artt. 1907, 1910, 1912, 1913, 1931 en 1974 B. W.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk