Raad van voogdij. - Volgens art. 32 Grw. wordt in geval van minderjarigheid van den Koning de voogdij geregeld en worden de voogd of voogden benoemd bij een wet, over het ontwerp waarvan de Staten-Generaal in vereenigde vergadering beraadslagen en besluiten. Bij de wet van 14 Sept. 1888, Stb. 150, waarbij dit art. werd toegepast, werd over de minderjarige troonopvolgster één voogdes, de Koningin-Moeder, benoemd met toevoeging aan deze van een R. v. V., welks leden deels door de wet, deels door den Koning werden benoemd. Op overeenkomstige wijze werd bij de wet van 2 Apr. 1909, Stb. 89, voorzien in de voogdij over onze tegenwoordige troonopvolgster, met dien verstande, dat Z. K. H. Prins Hendrik tot voogd werd aangewezen. De benoeming der door den Koning aan te wijzen leden van den R. v. V. had plaats bij K. B. van 8 Apr. 1909, Stb. 103, 30 Sept. 1914, Stb. 466, en 7 Juni 1919, Stb. 288.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk