Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Pirus

betekenis & definitie

Pirus - (ook wel Pyrus geschreven), plantengeslacht der Rosaceeën, onderfam. der Pomoideae, met 50 tot 60 soorten op het Noordelijk halfrond, vooral in de gematigde streken. Het zijn boomen of heesters met enkelvoudige bladeren met steunbladeren, meest in den winter kaal, soms altijdgroen, met een kegel- of urnvormigen bloembodem, op welks rand de 5 kelkslippen, de 5 bloembladeren en de 20 meeldraden zijn ingehecht. Stijlen 2-5, van onderen vaak vergroeid; vruchtbeginsel met den bloembodem vergroeid, dus onderstandig, met 2-5 hokken en 2 zaadknoppen in ieder hokje; vrucht een besachtige schijnvrucht (pitvrucht). Men onderscheidt twee ondergeslachten, n.l. Pirophorum met gescheiden stijlen en Malus met aan de basis vergroeide stijlen.

Door sommige plantkundigen wordt tegenwoordig ook Sorbus, de Lijsterbes en verwanten, als een ondergeslacht van P. beschouwd. Tot de meest bekende soort van het ondergeslacht Pirophorum behoort P. communis, de gewone peer, niet als wilde vorm bekend, doch ontstaan uit vormen en bastaarden van P. achras uit Centraal-Azië, P. persica uit Syrië, P. cordata uit het gebied van de Middell. Zee en P. elaeagnifolia uit de Levant. De laatste soort, een 2 a 3 M. hooge heester met van onderen witviltige bladeren, wordt bij ons ook in perken gekweekt als sierboom. De gekweekte peer onderscheidt zich van den appel o. m. door de witte bloemen (bij den appel meest rose, zelden wit), de aan de basis vergroeide stijlen, den vorm van de vrucht, de groepen van steencellen in het vruchtvleesch, de afgeronde zaadhokken, de pyramidevormige kroon (bolvormige of vlakke kroon bij den appel). De kultuur is zeer oud; Plinius noemt al 36 soorten, die bij de Romeinen in kultuur waren. De peer wordt zelden uit zaad gewonnen, wordt meest geënt op een onderstam van een bepaalde peersoort, die men uit zaad krijgt, of door occuleeren op een kweestruik (Cydonia vulgaris) of een Haagdoorn. In de kweekerij geeft men dan den boom een verschillenden vorm, hetzij als kroonboom of als struik- of pyramidevorm.

De peer wordt niet zooveel gekweekt als de appel, vooral niet in de landen, die zich op export toeleggen, zooals ons land, omdat de peer zich veel moeilijker laat bewaren dan de appel. Voor Nederland bijzonder geschikte perensoorten zijn: Pondspeer of Gratiool, een keukenpeer, die van December tot April kan worden gebruikt, de Jodenpeer of Louise Bonne de Duhamel, die van November tot Februari goed is; de Noordhollandsche suikerpeer, die in Augustus en September als handpeer wordt gebruikt, de Gieser Wildeman, een stoofpeer van December-Februari, de Legipont of Fondante de Charneux, een tafelpeer, die vooral in Limburg meer en meer wordt gekweekt, de Maagdepeer, een goede soort voor den handel, tegenwoordig in Noord-Brabant, Gelderland en Utrecht veel aangeplant, en de kleipeer of Wintersuikerpeer, een rood-kokende soort voor de keuken, die van November tot Maart wordt gebruikt. Dit zijn alle soorten voor boomgaarden. Als struikvorm zijn bijzonder geschikt Clapp’s Favorite, een handpeer, in September eetbaar; Bon Chrétien Williams, een handpeer voor September met muskusachtig, saprijk vruchtvleesch; Beurré Hardy, Triomphe de Vienne, beide handperen; Beurré Clairgeau, kan in October tot December dienen als hand- en keukenpeer e. a. Geschikt voor leiboom zijn Doyenné d’hiver, als handpeer van Januari tot April te gebruiken, Beurré Diel, eveneens een handvrucht, die lang goed blijft en Buerré d’Hardenpont, die vooral in Limburg wordt gekweekt. Andere Pirus-soorten, die hier als sierboom worden gekweekt, zijn P. Pollveria (= Sorbopirus auricularis), een bastaard van Sorbus Aria met P. communis, een boom van 10 M. hoogte, die in April-Mei met witte bloemen bloeit, van onderen witviltige bladeren heeft en talrijke kleine oranjeroode vruchten.

Verder P. salicifolia uit het Middel. Zee-gebied, een 3-8 M. hooge boom met zeer smalle bladeren. — Tot het ondergeslacht Malus behoort in de eerste plaats P. Malus, de Appel. De overige soorten hebben gewoonlijk zure en wrange vruchten, maar worden als sierboomen wel aangeplant om hun fraaie bloemen. Bekend is P. baccata met vele vormen, P. coronaria, een Amerikaansche soort met lichtrose, welriekende bloemen, P. dasyphylla uit de Levant, zeer rijkbloeiend en P. prunifolia uit Siberië met groote, witte, zeer vele bloemen.