Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Natuurrecht

betekenis & definitie

Natuurrecht - ontstaan in den tijd der Romeinen en vroeger (jus quod natura omnia animalia docuit, jus naturale). Ook de R.-Katholieke kerk kende het (Thomas van Aquino). De nieuwe school van het natuurrecht (H. de Groot) past de leer van het n. op den staat toe (Prolegomena): een vrijwillige vereeniging van menschen, in wier gemoed de leer van het n. ligt besloten. In den mensch vond men aprioristische ideeën; hiertoe behoort ook het begrip goede trouw om zijn woord te houden.

De staat nu ontstond uit zulk een verdrag (pactum). Het doel was orde te brengen in den chaos en de ellende op te heffen. Men nam aan, dat men omtrent den inhoud van het verdrag volkomen vrij was en dat later komenden vrij waren om het te veranderen; dit zag men eerst later in. Oudere schrijvers namen als motief voor het verdrag: orde en vrijheid (de Groot: Juris fruendi et communis utilitatis causa; Hobbes: ad pacem et defensum communionem; von Pufendorf: ad pacem et securitatem). Reeds de Gr. noemde jus en utilitas; deze loopen echter niet steeds parallel.

Wat was het hoofddoel? In de 18de eeuw ontstonden de rechtsstaat en de politiestaat, beide vruchten van het n. (Kant, de man van den rechtsstaat, Chr. Wolff, van den politiestaat). De grondleggers van de wetenschap van het volkenrecht waren aanhangers van het n. en vonden den oorsprong des rechts in de natuur zelve, nl. van den mensch, die in den oorspronkelijken natuurstaat slechts aan enkele eenvoudige rechtsbeginselen onderworpen was en alle overige rechten en plichten uit een uitdrukkelijk of stilzwijgend verdrag verwierf. Volgens hen was het volkenrecht niet anders dan de toepassing van het natuurrecht op de internationale betrekkingen (de Louter). Een reactie tegen deze opvatting ging uit van de z.g.n. Historische school, welke den grondslag van het recht meer in het historisch gewordene dan in het door redeneering gevondene zocht.