Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Muntbiljetten

betekenis & definitie

Muntbiljetten, - papiergeld, hier te lande oorspronkelijk uitgegeven krachtens de wet van 18 Dec. 1845, Stb. 90, ter tijdelijke vervanging van het ingetrokken oude geld bij de destijds plaats hebbende munthervorming. Zij bleken een zeer gewild betaalmiddel te zijn. De wet van 26 April 1862, Stb. 90, gaf daarom na afloop der munthervorming machtiging tot uitgifte van nieuwe muntbiljetten tot een maximum bedrag van f 10.000.000, in coupures van ƒ 10, f 60 en f 100. Bij de wet van 27 Apr. 1884, Stb. 98, werd dit max. tot f 15.000.000 verhoogd.

Tevens werd tot zekerheid der houders een fonds in het leven geroepen tot verzekering van de inwisseling der m.b. tegen standpenningen, ten name van welk fonds inschrijvingen op het Grootboek werden gesteld (ter dekking van vorderingen op den staat werden dus andere vorderingen op denzelfden staat aangewend!). Bij de wet van 7 Aug. 1888, Stb. 122, werd de Nederl. Bank gemachtigd zoo noodig op deze inschrijvingen voorschotten te doen. — Krachtens wetten van 31 Dec. 1903 zijn de m.b. ingetrokken (Stb. 336) en werd de Ned. Bank bevoegd verklaard (Stb. 335) voortaan bankbiljetten ook van f 10 uit te geven. Opdat de staat geen financieel nadeel zou lijden, werd tevens de Ned. Bank verplicht voortaan aan den Staat een renteloos voorschot van ten hoogste f 15.000.000 te verleenen. — Zie ook ZILVERBONS.

< >