Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Muiden

betekenis & definitie

Muiden, - gem. in N.-Holl., ter weerszijden der Vecht (muiden = mond), 1514 H.A., bestaande langs de Vechtoevers uit kleigrond en overigens uit zand en laagveen; zij telt 2700 inw., die van veeteelt, zuivelbereiding en scheepvaart leven. De gem. bevat de stad M. en het dorp Muiderberg. — De stad M. ligt aan beide oevers der Vecht en wordt reeds in 1048 genoemd. Later kwam zij aan de heeren van Amstel; een hunner, Gijsbrecht II, maakte van ’t oude tolhuis op de Oostzijde van den Vechtmond, een sterkte, ’t Muiderslot genoemd; Gijsbrecht IV stond het in 1285 aan Floris V af, die in 1296 in het slot gevangen werd gezet. Na zijn vermoording kwam het aan Holland.

Later hield de Baljuw van Gooiland (tevens Drossaard van Muiden) er verblijf, o. a. P. C. Hooft (sedert 1609), die er den bekenden „Muiderkring” ontving. Na den Franschen tijd werd het een Staatsgevangenis en een arsenaal en geraakte deerlijk in verval. Daarom zou het publiek voor afbraak verkocht worden (1825), doch ter elfder ure werd van hooger hand de veiling afgelast en bleef het oude slot behouden. Het is in ’t laatst der 19e eeuw op Rijkskosten geheel gerestaureerd en trekt nu jaarlijks veel bezoekers. — In de Vecht ligt bij den mond een schutsluis, die echter alleen bij hoog Zuiderzeewater gesloten wordt. De stad ligt a. d. spoorlijn Amsterdam—Amersfoort en a. d. Gooische stoomtram.