Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Moearŏ laboeh

betekenis & definitie

Moearŏ laboeh - Zuidelijkste onderafd. der afd. Solok van de res. Sumatra’s Westkust, met gelijkn. hoofdpl., door den Piek van Koerintji en de Goenoeng Toedjoeh van de res. Djambi gescheiden.

Nog in den tijd der O.-I. Comp. was ’t W.-Iijkste deel der onderafd., Soengai Pagoe, een bekend goudland; de handelaren brachten ’t goud in de loge der Comp. te Poelau Tjingkoek in de baai van Painan. Inl. mijnontginningen komen thans nauwelijks meer voor, wel goudwasschen uit de rivieren. De streek bij de hoofdpl., vooral de hellingen van den Piek van Koerintji, zijn buitengewoon vruchtbaar; de afgelegenheid der streek tengevolge van de groote terreinmoeilijkheden hebben aan de ontwikkeling dezer streek in den weg gestaan; de geheele onderafd. is dan ook nog grootendeels met zwaar bosch bedekt. Des te merkwaardiger is het, dat reeds in de 14e eeuw de Hindoe-Javanen tot deze afgelegen streek zijn doorgedrongen (zie Oudheidk. Versl. 1912, 2e kwart.).

< >