Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Ministerraad

betekenis & definitie

Ministerraad. - De ministers vormen (sedert het K. B. van 19 Sept. 1823) te zamen den ministerraad (zie art. 38 Grw.). Volgens het reglement van orde voor dien raad, laatstel. vastgesteld 27 Sept. 1905, beraadslaagt en besluit deze in het algemeen over al wat een gemeenschappelijk overleg tusschen de ministers vordert, teneinde eenheid in de toepassing der Regeeringsbeginselen te verzekeren, en in het bijzonder:

1) over de ontwerpen van wet, eer deze bij den Raad van State worden ingediend;
2) over ontwerpen van wet, voor zoover deze bij den Raad van State tot belangrijke aanmerkingen en bezwaren aanleiding hebben gegeven, tenware de spoed, dien de behandeling mocht vereischen, nader overleg in den Raad v. Min. niet toelaat;
3) over ontwerpen van algem. maatr. v. bestuur;
4) over de verdragen met buitenl. Mogendheden, over gewichtige aan de Gezanten te verstrekken instructiën en over andere belangrijke onderwerpen, het buitenl. beleid betreffende;
5) over de aan de Koningin te doene voordrachten tot benoeming en ontslag van hooge staatsambtenaren en andere met gewichtige betrekkingen bekleede personen;
6) over te vragen machtiging tot het voordragen van personen om opgenomen te worden in één der drie Ridderlijke orden of voor een medaille in de orde van Oranje-Nassau (art. 1). — De Raad kiest uit zijn midden een Voorzitter, een Onder-Voorzitter en een Secretaris, allen voor den tijd van één jaar; de aftredenden zijn herkiesbaar (art. 2) (zie MINISTER-PRESIDENT). — Geen stuk of voordracht wordt door den Raad in overweging genomen, wanneer de Min., wien de zaak in het bijzonder aangaat, niet tegenwoordig is, tenware deze zelf had verzocht, de zaak niet uit te stellen, of de Raad de zaak spoedeischend verklaart (art. 7). — Indien een lid een besluit in strijd acht met zijn verantwoordelijkheid, geeft hij daarvan kennis aan den Raad. In geen geval zal een lid mogen handelen tegen een besluit van den Raad, waarbij, naar het oordeel van den Raad, de eenheid in de toepassing der Regeeringsbeginselen betrokken is (art. 9).