Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Militie

betekenis & definitie

Militie, - is voor Nederland geregeld bij de Wet van 2 Februari 1912 (Stbl. No. 21). Zij, die volgens deze wet verplichten krijgsdienst vervullen, vormen gezamenlijk de militie. Deze bestaat uit de zeemilitie en de militie te land.

De militie wordt samengesteld uit Nederlanders en ingezetenen niet-Nederlanders, overeenkomstig de regelen bij de wet gesteld. Elk jaar heeft een afzonderlijke lichting plaats. Elke lichting bedraagt ten hoogste 23.000 man. Van elke lichting worden ten hoogste 600 man bij de zeemilitie ingelijfd. Van de bij de te land ingelijfden kunnen van elke lichting ten hoogste 1500 man tot administratietroepen worden bestemd. Behoudens de uitzonderingen, bij de wet gemaakt, duurt de dienst:

a. voor de ingelijfden bij de zeemilitie, ongeacht het tijdstip, waarop de inlijving plaats had, tot 1 Augustus van het jaar, waarin een vijfjarige dienst is of zou worden volbracht;
b. voor de ingelijfden bij de onbereden korpsen, ongeacht het tijdstip waarop de inlijving plaats had, tot 1 Augustus van het jaar, waarin een zesjarige dienst is of zou worden volbracht;
c. voor de ingelijfden bij de bereden korpsen, ongeacht het tijdstip waarop de inlijving plaats had, tot 1 Augustus van het jaar, waarin een achtjarige dienst is of zou worden volbracht.

Voor de militie wordt ingeschreven o. a.: ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18e levensjaar heeft volbracht, binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het koninkrijk België woonplaats heeft, of wiens vader, moeder of voogd op genoemd tijdstip in een dier rijken woonplaats heeft; ieder mannelijk niet-Nederlander, die op genoemd tijdstip ingezetene van het Rijk is. — Voor de militie wordt niet ingeschreven o. a.: hij, die blijkt in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats te hebben, mits dit niet zij ter zake van krijgsdienst. Vrijstelling van den dienst bij de militie wordt verleend: 1e. wegens eigen vrijwilligen dienst; 2e. wegens broederdienst; 3e. wegens aanwezigheid van in hetzelfde jaar geboren broeders of halfbroeders; 4e. aan hem, die een geestelijk of een godsdienstig-menschlievend ambt bekleedt of daartoe wordt opgeleid; 5e. wegens kostwinnerschap; 6e. wegens woonplaats of toekomstige woonplaats in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen; 7e. in bijzondere gevallen. Vrijstelling wegens broederdienst wordt verleend aan den ingeschrevene, wiens wettige broeder of wettige half-broeder bestemd is ter inlijving bij de militie of wel dient of gediend heeft, hetzij bij de militie, hetzij als vrijwilliger bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen. Van den dienst bij de militie wordt voor goed uitgesloten de ingeschrevene: 1e. die onherroepelijk is veroordeeld tot de doodstraf, tot een onteerende straf of, hetzij bij een vonnis, hetzij verschillende vonnissen gezamenlijk tot een zwaardere gevangenisstraf of militaire gevangenisstraf dan van zes maanden; 2e. die onherroepelijk van het recht om ooit weder bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen, ontzet, of die van den militairen stand of van de betrekking van militair geëmployeerde vervallen verklaard is; 3e. die op grond van het reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande of op grond van dat voor het krijgsvolk te water, met een briefje van ontslag of een bijzonder gemerkt paspoort uit den dienst bij de zee- of landmacht is weggezonden. Voor de toepassing van het eerste lid wordt hij, die gratie heeft verkregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, die krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten. Ongeschikt voor den dienst worden geacht: 1e. zij, die kleiner zijn dan 1.55 M.; 2e. zij, die lijden aan- of behept zijn met door de regeering aan te wijzen ziekten of gebreken. Zij, die een lichaamslengte van ten minste 1.55 M. hebben, worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek naar de geschiktheid voor den dienst. De loting voor de ingeschrevenen voor de lichting van het volgend jaar heeft plaats in de maand September.

Aan de loting nemen deel alle voor de lichting ingeschreven personen, met uitzondering van hen: 1e. die voor den aanvang der loting voor de gemeente blijken te zijn overleden; 2e. die voor den dienst bij de militie ongeschikt zijn bevonden; 3e. die voor 1 September bij onherroepelijk geworden uitspraak van den militieraad of van Gedeputeerde Staten of bij de Koningin op een ingesteld beroep genomen beslissing voor goed of tijdelijk van den dienst zijn vrijgesteld; 4e. die vóór 1 September onherroepelijk, hetzij voor goed, hetzij voorloopig van den dienst zijn uitgesloten. De lotelingen worden in de gelegenheid gesteld zich in de maand November, op de door de Koningin te bepalen wijze, bij een der korpsen van het leger te onderwerpen aan een onderzoek tot het verwerven van het bewijs, dat zij voldoen aan de eischen van voorgeoefendheid, omschreven in een bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen programma. Van het oogenblik, waarop aan de manschappen bij of na hun inlijving is bekend gemaakt, dat zij onder de militaire tucht staan, zijn op de manschappen der zeemilitie het Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water, en op die der militie te land het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande van toepassing. De manschappen worden na hun inlijving in werkelijken dienst gehouden tot eerste-oefening. Echter kan aan hen, die ter inlijving bestemd of reeds ingelijfd zijn, naar door de Koningin te stellen regelen, voor den tijd van ten hoogste drie jaar uitstel van eerste-oefening worden verleend tot in een volgend tijdvak van inlijving van de manschappen der categorie, waartoe zij behooren.

De duur der eerste oefening wordt jaarlijks door de Koningin bepaald. Bij de militie te land wordt uit de manschappen, die in hetzelfde jaar hun eerste oefening aanvangen, een door onzen Minister van Oorlog te bepalen aantal opgeleid tot officier, onderofficier en korporaal. Voor zoover van de manschappen, die voor opleiding tot een dezer rangen geschikt worden geacht, zich geen voldoend aantal daarvoor beschikbaar stelt, kunnen, naar door ons te stellen regelen, de overige der bedoelde manschappen tot het volgen van deze opleiding worden verplicht. De ingelijfden, die hun eerste oefening hebben volbracht, blijven of komen — met uitzondering van de torpedisten en van hen, die tot de administratie-troepen behooren en wier eerste-oefening langer dan acht en een halve maand heeft geduurd — voor herhalingsoefeningen in werkelijken dienst.

Wanneer het ter handhaving of tot herstel van de openbare rust of orde, tot uitvoering van wettelijke voorschriften of om andere overwegende redenen noodig is, kan door de Koningin worden bevolen, dat de ingelijfden bij de militie, die in werkelijken dienst worden gehouden of geroepen, met dien verstande, dat het in werkelijken dienst houden of roepen van de manschappen eener jongere lichting steeds aan het houden of roepen van die der daarop volgende oudere lichting vooraf of daarmede gepaard ga. Binnen zes weken, nadat bovenbedoelde ingelijfden ingevolge de bepaling van het vorig lid in werkelijken dienst zijn gehouden of geroepen, wordt door de Koningin een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het in werkelijken dienst blijven van die ingelijfden zooveel noodig te bepalen. Het verplicht verblijf in werkelijken dienst kan met evenveel dagen worden verlengd als de ingelijfde door het ondergaan van straf aan den dagelijkschen dienst werd onttrokken. Indien tengevolge van het verblijf in werkelijken dienst van een ingelijfde bij de militie voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dan wordt, zoo den ingelijfde geen vrijstelling wordt verleend, aan het gezin of aan bedoelde personen, naar door de Koningin te stellen regelen, op hun verzoek een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van niet meer dan een gulden voor elken dag, dien de ingelijfde in werkelijken dienst is. De bij de militie ingelijfden worden, wanneer zij niet meer krachtens wettelijke verplichting of krachtens vrijwillige verbintenis in werkelijken dienst behoeven te blijven, met groot verlof gezonden. De ingelijfden bij de militie, die den bij de wet bepaalden diensttijd hebben volbracht, gaan, met uitzondering van hen, bedoeld in het tweede lid, op den dag volgende op dien van diensteindiging, naar de landweer over. — De ingelijfden bij de zeemilitie, de bereden korpsen, de pantserfort-artillerie en het korps torpedisten worden op den dag van diensteindiging uit den dienst ontslagen, tenzij zij uit anderen hoofde nog tot krijgsdienst verplicht zijn. (Op het oogenblik van drukken van deze gegevens (Juli 1921) was het ontwerp voor een nieuwe wet op den dienstplicht door de Volksvertegenwoordiging in behandeling genomen).