Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Marokkaansche kwestie

betekenis & definitie

Marokkaansche kwestie - naam, dien men geeft aan de kwestie betreffende de regeling der verhoudingen van de groote mogendheden onderling, voor zoover die in verband staan met Marokko. Aangezien de verschillende staten handelsbelangen hadden in Marokko en deze staat door haar ligging aan den ingang van de Middellandsche Zee voor Engeland beteekenis heeft met het oog op Gibraltar en voor Frankrijk met het oog op Algiers, trok Marokko herhaaldelijk de belangstelling der groote mogendheden en van Engeland in het bijzonder tot zich. Zoo had Engeland in 1884 bij den vrede van Madrid Frankrijk en in 1860 bij den vrede van Tetuan Spanje gedwongen af te zien van gebiedsuitbreiding ten nadeele van Marokko. Op ’t congres van Madrid (1880) kwamen de verschillende staten overeen, dat geen staat een bevoorrechte positie in Marokko zou innemen.

Deze regeling beheerschte de Marokkaansche kwestie tot 1898 toen Delcassé Minister van Buitenlandsche zaken werd in Frankrijk. Daar ’t Fransche Parlement afkeerig was van een gewapend optreden tegen Marokko, wilde hij beproeven langs vreedzamen weg den invloed van Frankrijk in Marokko te vestigen. Hiertoe waren overeenkomsten met de verschillende mogendheden noodzakelijk. Zoo verkreeg Delcassé bij tractaat van 8 April 1904 van Engeland de vrijheid in Marokko tegen afstand van alle aanspraken op Egypte. Onder druk der Engelsche regeering komt nu een tractaat tot stand tusschen Frankrijk en Spanje, waarbij Spanje bezit zal krijgen op de Noordkust van Marokko, terwijl het voor ’t overige aan Frankrijk de vrije hand zal laten in Marokko (Oct. 1904). Ook met Italië was een overeenkomst tot stand gekomen (1900), waarbij Italië aan de Fransche regeering de vrije hand liet in Marokko, terwijl de Italiaansche regeering zou mogen handelen in Tripolis. Delcassé had zich er stelselmatig van onthouden ’t Duitsche rijk op de hoogte te houden van den stand der verschillende onderhandelingen, hoewel de Duitsche Rijkskanselier von Bülow het niet had laten ontbreken aan waarschuwingen. Toen nu keizer Wilhelm II in Maart 1905 een bezoek bracht aan Marokko, verklaarde hij, dat hij Marokko als een onafhankelijken staat beschouwde en niet zou dulden, dat een of andere mogendheid hier een overheerschende rol zou spelen.

Hoewel Engeland, dat ongerust was geworden door de ontwikkeling van de Duitsche vloot, Frankrijk aandrijft een krachtige houding aan te nemen tegenover Duitschland, durft men ’t niet op een oorlog te laten aankomen, waarop Delcassé aftreedt. Hierop komen Frankrijk en Duitschland overeen de Marokkaansche kwestie te doen behandelen op een Congres der Groote Mogendheden, dat in 1906 te Algeciras bijeenkomt. Hier wordt bepaald, dat Spanje en Frankrijk officieren en manschappen zullen leveren voor een politie in 8 havensteden, terwijl ’t beginsel van de open deur in de handelspolitiek wordt gehuldigd. Bij de uitvoering van openbare werken worden schikkingen getroffen in ’t belang van Duitschland. Frankrijk en Spanje treffen nu onderling een regeling betreffende de uitvoering van ’t tractaat van Algeciras. Frankrijk zou politietoezicht uitoefenen in Tanger, Rabat, Marakesch en Casablanca, terwijl Spanje dit zou hebben in Tetuan en Larasch (1907). Leek aldus de Marokkaansche kwestie opgelost, in ’t jaar 1908 kwam ze in scherperen vorm naar voren. In Marokko was een opstand uitgebroken onder leiding van Moelei Hafid, die in 1908 er in slaagt zich van de regeering meester te maken, terwijl ter zelfder tijd de Fransche generaal d’Amade overging tot de bezetting van Chaouia, ’t achterland van Casablanca, waar ook de Duitschers handelsbelangen hadden.

Een conflict kon niet uitblijven. Nadat er in Casablanca een incident zich had voorgedaan tengevolge van ’t arresteeren van een deserteur, hoewel deze onder bescherming stond van den Duitschen consul (Sept. 1908) en dit op bevredigende wijze was opgelost (Nov. 1908), hebben er opnieuw onderhandelingen plaats tusschen Duitschland en Frankrijk, welke leiden tot ’t tractaat van Febr. 1909, waarbij overeengekomen wordt, dat Frankrijk den voorrang zal hebben op economisch gebied in Marokko, maar er in zal berusten, dat de uitvoering van werken opgedragen zal worden aan vennootschappen, waarvan de aandeelhouders Franschen en Duitschers zullen zijn. Ondertusschen gaat de Fransche regeering er toe over, verschillende werken in Chaouia uit te voeren, zonder rekening te houden met de bepalingen van ’t tractaat van Algeciras. Wanneer de Duitsche regeering hierop wijst, stemt Minister Pichon toe den aanleg van den spoorweg te geven aan de Société Marocaine, waarin ook Duitsch kapitaal belegd was (Febr. 1910). Na ’t aftreden van Minister Pichon talmt Minister Cruppi met het ten uitvoer leggen van deze overeenkomst, waardoor de Marokkaansche kwestie weer in een verscherpt stadium komt. Als ook de opvolger van Cruppi De Selves niet aan Duitsch kapitaal deelneming in den aanleg van den spoorweg wil geven, besluit de Duitsche Minister Van Kiderlen Wachter door te tasten. Hij stuurt een oorlogsschip „de Panther” naar Agadir, teneinde te zorgen voor de handhaving der Duitsche belangen. Een oogenblik dreigt het, vooral door ’t drijven der Engelsche regeering, tot een oorlog te zullen komen tusschen Duitschland en Frankrijk.

Door ’t persoonlijk ingrijpen van Wilhelm II en den wil van Caillaux om den vrede te bewaren, komt de oorlog niet tot een uitbarsting. Onderhandelingen worden geopend, waarop er een tractaat tot stand komt waarbij aan Franrijk de vrije hand gelaten wordt tegen compensatie van Duitschland in ’t Kongogebied (Nov. 1916) (N’goko Sangha). De Fransche regeering had nu vrijheid van handelen gekregen. In April 1912 kwam er een verdrag tot stand tusschen Marokko en Frankrijk, waarbij de Fransche regeering op zich neemt de verplichting den sultan te beschermen, terwijl zij indien dit noodig mocht zijn over kan gaan tot bezetting van deelen van ’t Mar. Gebied. De president van Frankrijk zal als tusschenpersoon fungeeren tusschen Marokko en de andere staten.

Hiermede was Marrokko een protectoraat van Frankrijk geworden. Als president van de Fransche regeering trad op generaal Liautey, die tot Secr.-Generaal kreeg Gaillard, tevoren consul in Fez. Een uitvloeisel van dit verdrag was ’t tractaat van Madrid (April 1913), waarbij Frankrijk ’t protectoraat van Spanje erkende in de gebieden, welke vroeger aan dit land waren toegewezen. De sultan zou in deze zône zijn gezag afstaan aan den Khalifa, die echter slechts kon handelen door bemiddeling van den Spaanschen Gouverneur. (Zie verder WERELDOORLOG.) — Litt.: R. Pinon, La France et l’Allemagne (1870—1913) (1913); R. Pinon, La conférence d’Algéciras (Rev. des deux mondes 5e P. t. XXX page 892—991); Denis Guibert, H. Fervette, Le conflict franco-allem. en 1905 (1905); R. Loulin, A. Tardien, La conférance d’Algéciras ; zie ook Deutscher Geschichtskal. (Ed. Wüppermann & Purlitz) op de div. jaren ; A. Debidour, Hist. Dipl. de l’Europe, IV (1918); R. Moulin, Une année de pol. ext. (1909); Mermeix, La chron. de l’an 1911 (1912); Mauvas, Kiel et Tanger (1910).