Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Maria

betekenis & definitie

Maria, - Hebr. Marjam of Mirjam, afleiding onzeker : bittere ? weerspannige ? welgedane ?

de moeder van Jezus. De evangeliën ver halen omtrent haar het volgende. Zij was verloofd met Joseph, die uit den stam van David was gesproten, en woonde te Nazareth, in Galilea. De engel Gabriël verscheen haar en nadat hij haar had gegroet met de woorden : „Wees gegroet, gij begenadigde, de Heer is met u, gij zijt gezegend onder de vrouwen”, zeide hij haar, dat zij een zoon ter wereld zou brengen, wiens naam zij Jezus moest noemen. Op de vraag van M.: „Hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken”, antwoordde de engel: „De heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; en daarom ook zal het Heilige, dat uit u zal geboren worden, Gods Zoon worden genoemd” (Luk. 1: 26—35). Tot teeken dat bij God niets onmogelijk is, openbaarde haar de engel, dat haar hoogbejaarde nicht Elisabet reeds 6 maanden zwanger was van een zoon (Johannes den Dooper). M. antwoordde daarop : „Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord”. Daarna verdween de engel.

In die dagen begaf M. zich naar Elisabet, die in Juda woonde, en werd door deze ontvangen met de woorden: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws lichaams”. Ook begroette zij haar als „moeder des Heeren”, waarop M. haar lofzang (vgl. den Lofzang van M. achter de psalmen en het Magnificat der Roomsche kerk) aanhief (Luk. 1: 39—55). Intusschen werd Jozef, die zijn verloofde M. wegens haar zwangerschap wilde verlaten, door een engel onderricht van datgene, wat met M. was geschied (Matth. 1: 18—26). Eenigen tijd later moesten Jozef en M. wegens een volkstelling, die door keizer Augustus was bevolen, zich begeven naar Bethlehem, de stad waar David was geboren. Daar baarde M. haar zoon in een stal, want er was geen plaats meer in de herberg (Luk. 2 : 1—7). Acht dagen later werd het kind besneden en Jezus genoemd. Veertig dagen na de geboorte, toen Jozef en M. met het kind naar den tempel te Jerusalem gingen, om daar aan de voorschriften der Joodsche wet (Levit. 12 1—8) te vo doen, voorspelde daar de grijze Simeon aan M. dat haar ziel met een zwaard zou worden doorstoken. Een bejaarde weduwe, Anna geheeten, was daarbij aanwezig (Luk. 2 : 21—35).

Toen eenigen tijd later Koning Herodes, van de wijzen, die, door een ster geleid, naar Bethlehem waren gekomen om het kind te aanbidden vernam, dat „de koning der Joden” geboren was, liet hij te Bethlehem alle knaapjes van 2 jaar en jonger vermoorden. Doch Jozef was te voren door een engel gewaarschuwd en had met M. en het kind de vlucht genomen naar Egypte, vanwaar zij na Herodes’ dood naar Nazareth terugkeerden (Matth. 2). Van het verdere verloop van M.’s leven verhalen de evangeliën nog slechts enkele kleine bijzonderheden, n.l. dat zij den twaalfjarigen Jezus in den tempel terugvond (Luk. 2 : 41—62); dat zij op de bruiloft te Kana was, waar Jezus zijn eerste wonder deed (Joh. 2:1—11); dat zij Jezus eens verlangde te spreken, terwijl hij het volk onderwees (Mark. 13 : 31—35) en dat zij met den apostel Johannes onder het kruis stond toen Jezus van het kruis haar zeide: „Vrouw zie uw zoon” (n.l. Johannes) en tot Johannes: „Zoon zie uw moeder”, door welke woorden Jezus haar aan de zorgen van zijn leerling Johannes toevertrouwde. Eindelijk verhaalt Lukas in de Handelingen (1:14) nog deze kleine bijzonderheid, dat M. met de apostelen in het gebed volhardde. Jezus was haar eerstgeboren zoon. Later heeft ze nog kinderen gehad bij Jozef, de broeders en de zusters des Heeren, waarvan een viertal met name worden genoemd. Van Maria-hulde wil Jezus niets weten, Mark. 3: 34., Luk. 11: 27. Wel wordt ze geprezen.

Onlangs heeft R. Seeberg, Festscher Bonwetsch, 1918, d. 12—24 het vermoeden geuit, dat M. geen Joodsche was, doch de dochter van een heidenschen soldaat Panthera. Al het overige wat omtrent het leven en den dood van M. wordt verhaald berust op de overlevering. De R.-Kath. kerk kent aan twee punten daarvan een bijzonder gezag toe, n.l. aan de Onbevlekte Ontvangenis van M. die sedert 1854 tot dogma is verheven, en aan de Ten-hemel-opneming van M., welke niet als dogma wordt aangenomen, doch als een waarheid, die men niet zonder vermetel te zijn kan ontkennen (zie MARIAFEESTEN). Aan al het andere wat omtrent M. wordt aangenomen, kent de R.-Kath. kerk alleen dien graad van zekerheid toe, welke door een gezonde historische kritiek wordt gewaarborgd. Tot deze laatste punten behooren h. i. dat de ouders van M. Joachim en Anna heetten (bekend uit Epiphanius, gest. 403), de plaats waar M. gestorven en begraven is (te Jerusalem of te Ephesus?), enz.

Zie verder M.-FEESTEN, M.-LEGENDEN, M.-VEREERING. — Litt.: A. Schafer, Die Gottesmutter in der hl. Schrift, 1900; D. Voelter, Mater dolorosa 1907 ; K. v. Hase, M. die Mutter Jesu 1912; V. Kühn, M. Jesu Mutter. Over haar in de kunst: J. Leipoldt, Jesusbilder, over haar al of niet Davidische afkomst: Fischer, Weidenatter Studiën 4 (1911), 1. — 2) M. Magdalena. — 3) De zuster van Martha en Lazarus te Bethanie, Luk. IX): 39—42, Joh. 11, 12: 3. Men vindt haar altijd aan de voeten van Jezus, die ze met kinderlijke liefde aanhangt, terwijl die van Martha veeleer moederlijk is. Ze wordt somtijds (evenals 2) wel vereenzelvigd met de zondares uit Luk. 7: 37, ook wel met de vrouwen Mt. 26: 6, Mark. 14:3. — 4) De moeder van Jakobus den kleinen en Jozes, Mt. 27 : 56, Mk. 15 : 40—47, 16 :1, Lk. 24: 10, die ook wel de andere M. heet, Mt. 27 : 61, 28 : 1, de vrouw van Klopas (Alféüs), Joh. 19 : 25. — 5) De moeder van Johannes Markus, de tante van Barnabas, Hand. 12: 12, een verstandige en welgestelde Christin te Jeruzalem, die tijdens de gemeenschap van goederen haar huis te Jeruzalem niet verkocht had, doch er later gastvrijheid oefende.

6) Een Christin te Rome, die zich verdienstelijk gemaakt had, Rom. 16: 6.