Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lucifers

betekenis & definitie

Lucifers - vormen een artikel van zeer geringe waarde per stuk, evenwel met een zoo enorm verbruik (1 a 3000 stuks per hoofd per jaar), dat het een waar milliardenartikel is geworden, welke tot een belangrijke grootindustrie heeft gevoerd. De voorloopers van de l., groote stokjes met een brandbaar mengsel, dateeren uit het begin der 19e eeuw. Zij bestonden b.v. uit kaliumchloraat en zwavel en konden op zwavelzuur worden ontstoken. Omstreeks 1830 kwamen de eerste phosphorlucifers op de markt.

Zij bevatten in den kop witte phosphorus en het een of andere oxydatiemiddel, en konden op iedere ruwe oppervlakte tot ontbranding worden gebracht, ongetwijfeld vergeleken met de tegenwoordige l. een groot voordeel. Daarentegen leidde dezelfde eigenschap meermalen tot ontijdige ontbranding en daardoor tot brand. Bovendien waren ze door hun gehalte aan witte phosphorus in hooge mate giftig, hetgeen speciaal bij de vervaardiging tot tallooze gevallen van phosphorvergiftiging leidde. Daarom is thans bij internationale regeling (in ons land bij de wet van 1 Juli 1901) de vervaardiging en verkoop daarvan verboden. Zij zijn dus nu definitief vervangen door de thans algemeene veiligheids l. of Zweedsche l., welke reeds sinds omstreeks 1870 met de phosphor l. in concurrentie waren. Bij deze l. is de kop geheel vrij van phosphorus; alleen de strijkvlakte bevat dit element, en dan nog uitsluitend in de niet giftige roode modificatie. Wordt de kop, die evenals de strijkvlakte ruwe harde stoffen bevat, hierover gewreven, dan neemt men aan, dat door de ontwikkelde warmte een weinig damp van witte phosphorus ontstaat, welke oogenblikkelijk ontbrandt, en de ontsteking van den kop inleidt. De vervaardiging der Zweedsche l. is thans geheel en al in machinale banen gevoerd.

Handenarbeid, althans geschoolde, is daarbij praktisch verdwenen. Hout van allerlei herkomst wordt voor de stokjes en de doosjes gebezigd: eiken, beuken, dennen (vuren en grenen), linden, enz. De stammen worden allereerst in blokken van 30—40 c.M. lengte gezaagd en ontbast. Van deze blokken worden op schilmachines vellen ter dikte van één stokje gesneden door het blok te doen draaien om zijn lengteas langs een daaraan evenwijdig schaafmes. De ontstane lange band (met de breedte van het oorspr. blok) wordt in reepen verdeeld ter breedte van één stokje, en van deze reepen de afzonderlijke stokjes gesneden van gem. 50 m.M. lengte. Deze bewerking kan ook in andere volgorde plaats hebben. De verkregen stokjes worden dan zoo noodig gekleurd en geïmpregneerd met een preparaat, dat het nagloeien vermindert (ammon. sulfaat, phosphaat, boraat) en daarna gedroogd met verwarmde lucht. In dien toestand worden zij gedrenkt, meestal slechts aan de latere kopzijde, met paraffine of een andere brandbare stof, waardoor het vuur van den kop beter op het hout wordt overgedragen.

Dit geschied zijnde, worden de houtjes zoo noodig gesorteerd en dan in vernuftige machines netjes evenwijdig gelegd (geribde schudtafels) en tot pakketjes verzameld met dunne plankjes er tusschen. In dezen toestand worden ze met den kop in een geschikte brij gedoopt, of wel de brij wordt er met walsen opgestreken op soortgelijke wijze als bij drukinktrollen het geval is. Na korten tijd zijn de koppen gestold, de pakketjes worden verzameld en in doosjes overgebracht, het geheel volledig machinaal en grootendeels automatisch. Hetzelfde kan gezegd worden van de vervaardiging van de lucifersdoosjes. Ook hier is tegenwoordig handenarbeid vrijwel uitgesloten. Het benoodigde spaan wordt verkregen op geheel dezelfde wijze als de band, waaruit de stokjes worden gemaakt. Alleen is de schaafdikte hier veel kleiner ingesteld. — De brij voor de koppen bestaat voor het grootste gedeelte uit kaliumchloraat. Aan dit oxydatiemiddel zijn oxydeerbare stoffen toegevoegd: zwavelantimoon, zwavel, ijzerkies e. d., verder meest glaspoeder en lijm of Arabische gom.

De brij voor de strijkvlakken bevat steeds roode phosphorus en lijm, en meest ook nog een of ander oxydatiemiddel als kaliumchloraat of bruinsteen. Reeds sinds lang zoekt men naar een koppenmassa, welke, zonder de giftigheid der witte phosphorlucifers te vertoonen, toch evenals deze op elk ruw voorwerp kan worden aangestreken, voorloopig echter nog zonder volledig succes. Het meest er nabij zijn tot nu gekomen : het phosphorsesquisulfide P4S3 volgens Sévène en Cahen gemengd met kaliumchloraat, lijm, glaspoeder, zinkwit en oker, en de compositie van Schwiening, bestaande uit roode phosphorus met calciumplumbaat CaPb03, met glaspoeder en lijm. — De l.-industrie is voor ons land, in het bijzonder voor de provincie Noord-Brabant, van groot belang. De consumptie bedroeg in 1913 omstreeks 180 millioen doosjes, grootendeels Ned. fabrikaat. Bovendien werden bijna 100 mill. doosjes uitgevoerd. De meeste „Zweedsche” lucifers hier te lande, bedrukt met Zweedschen tekst en plaatsnamen, zijn van zuiver Nederlandsche afkomst. — Litt.: Jettel, Zündwarenfabrikation, 1907, Monographies industrielles, Fabrication des allumettes 1909, en voor de machines o. m. de catalogi van de Badische Maschinenfabrik vormals G. Sebold en van A. Roller te Berlijn.