Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

La bruyère

betekenis & definitie

La bruyère - (Jean de), geb. en overl. te Parijs (1645—1696). Hij studeerde in de rechten en werd in 1684 door Condé aangesteld als gouverneur van diens kleinzoon. Na het volbrengen van deze taak, waaraan hij met bitterheid terugdacht, bleef hij aan het huis Condé verbonden als „homme de lettres”. Zijn beroemd werk: Les Caractères de Théophraste traduits du grec, avec les caractères et les moeurs de ce siècle (1688), bevat ten eerste de vertaling van Theophrastus en een inleidende verhandeling; ten tweede z. g. maximes (spreuken) en portretten.

Dit laatste gedeelte werd voortdurend in de elkaar snel opvolgende uitgaven uitgebreid. Van 1688 tot 1690 verschenen er niet minder dan vijf en de Caractères werden een soort van halfjaarlijksche courant. Evenals La Rochefoucauld, beschouwt L. B. den mensch vooral in zijn omgang met de wereld, maar de eerste is psycholoog, de tweede is daarenboven moralist. Hij wijst de ondeugden en gebreken niet alleen aan, hij wil ze ook verbeteren. Daarbij komt, dat hij in zijn oordeel niet gebonden wordt door een vast systeem en niet als La Rochefoucauld „l'amour propre”, d. w. z. het egoïsme als drijfveer van de menschelijke daden aanneemt. Zijn uitspraken en karakterschetsen winnen hierdoor aan waarheid en levendigheid. Zijn werk is van groot belang door de satire, die erin geleverd wordt op zijn tijdgenooten, mannen en vrouwen van hoogen stand, financiers, huichelaars, enz. ja zelfs op het koningschap. In menigen trek van de Caractères krijgt men als het ware een voorproef van den durf en de heftigheid, waarmee de „philosophes” van de XVIIIe eeuw de maatschappij van hun tijd te lijf gaan. — Zie: M. Pellisson, La Bruyère, Paris, Lecène et Oudin, 1892; P. Morillot, La Bruyère, Paris, Hachette, 1904; Emile Magne, La Bruyère, Paris, Plon, 1914.