Kába, - veelal Kaaba geschreven (Arab. kubus), overoud heiligdom der Arabieren te Mekka, gebouwd uit steen, volgens Snouck Hurgronje, 12 M. lang, 10 M. breed en 15 M. hoog. Het inwendige is duister, daar er geene vensters zijn, maar slechts één-deur, aan de Noordzijde, waartoe men met een ladder opklimt. Deze deur wordt slechts enkele malen in het jaar geopend om den geloovigen gelegenheid te geven het inwendige van de k. te betreden, tenzij men door de bewakers van het gebouw, de benoe Sjeba, tegen een aanzienlijke gift de deur laat openen. Aan den Oosthoek van de k. is de beroemde zwarte steen ingemetseld, die de geloovigen, wanneer zij den 7-maligen omgang rond de k. verrichten, trachten aan te raken en zoo mogelijk te kussen.
Een dergelijke steen, maar minder heilig geacht, bevindt zich ook aan de Zuidzijde. Van ouds is het de gewoonte geweest de k. te bekleeden met een doek van kostbare stof. Oudtijds deden dit de khaliefen, later de Egyptische en Turksche Sultans; tegenwoordig geschiedt dit elk jaar van uit Egypte door de zending van een kleed (Kiswa) van zwart brokaat met goud gestikten gordel, dat rondom de 4 zijden tot op 2/3 der hoogte wordt opgehangen. Bijzonder heilig is de gouden (vergulde) dakgoot (Mizab) en de halvemaanvormige ruimte (hidjr), door een lagen muur afgesloten aan de zijde van de k. Daaromheen is een cirkelvormige ruimte, lager dan het overige terrein en afgesloten door pilaren waaraan lampen hangen, die men ’s avonds aansteekt. Men betreedt haar door de deur der begroeting (Bab es-Saiam). Rondom deze ruimte bevinden zich verschillende kleinere gebouwtjes, de vijf Makams, het gebouw van de heilige bron Zemzem, de preekstoel (Minbar), enz. Het geheel is omsloten door de zuilengangen van den Madsjid al haram (de heilige moskee) met zijn zes minarets. Aan die moskee, die eerst in den Mohammedaanschen tijd is ontstaan, is in den loop der tijden herhaaldelijk gebouwd en veranderd, maar de k. zelve is in hoofdzaak nog steeds in den ouden vorm gebleven, al heeft zij herhaaldelijk herstelling moeten ondergaan, vooral tengevolge van verwoestende overstroomingen, als het water der naburige bergen naar de dieper gelegen ruimte, waar zich de k. bevindt, afstroomt.
De k. geldt van ouds als het huis Gods bij uitnemendheid, vervaardigd naar een hemelsch model evenals de tabernakel der Israëlieten. De Mohammedaansche legende heeft de geschiedenis van haar ontstaan met Adam, Abraham (ibrahim) en ismaël in verband gebracht en de verschillende bijzonder heilige plaatsen, de zwarte steen, de bron Zemzem, enz. in een dichten sagenkrans gehuld. In werkelijkheid heeft echter de k. en de cultus, die daarbij plaats had, niets met deze bijbelsche personen te doen, maar zijn zij geheel oudSemietisch. Mohammed schijnt dan ook eerst geaarzeld te hebben aan dit overblijfsel van het oude heidendom een plaats te geven in den Islam en trachtte aanvankelijk te Medina Jerusalem als het religieuse middelpunt, waarheen men zich ook in het gebed te richten had, op den voorgrond te plaatsen. Maar toen hij met de Joden in onverzoeniijken strijd geraakte, gaf hij dit denkbeeld op en verplaatste de gebedsrichting naar Mekka. Daarmede was het oude nationale heiligdom in eere hersteld en handhaafden zich ook de aloude cultusvormen in den Islâm, al werden zij op sommige punten gewijzigd en zoo goed en zoo kwaad als het ging aan den nieuwen godsdienst aangepast.