Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kaapkolonie

betekenis & definitie

Kaapkolonie - of Kaapland, Province of the Cape of the Good Hope, een der provincies van de onder Engeland staande Unie van ZuidAfrika; 715.700 K.M.2, 2.667.000 inw. Zij omvat het met terrassen trapsgewijs afdalend randgebied van het Zuid-Afrikaansche plateau en het gedeelte hiervan, dat ten Z. van de Oranjerivier ligt. Het laatste, het Groote Boschjesmansland, is een gemiddeld' 1200 M. hooge hoogvlakte, waaruit talrijke plateauoverblijfselen als berggroepen en geïsoleerde kopjes (tafelbergen, spitskoppen, praambergen) tot soms ruim 1500 M. zich verheffen ; daarnaast vele „pannen”, ovale of ronde laagten. De dalen bergen meestal slechts periodieke rivieren.

Ook de terrasvlakten, waarmee dit gebied naar den Zuidelijken Oceaan afdaalt, de Groote en Kleine Karroo, hebben ongeveer hetzelfde karakter. Zij zijn van het binnenland, van elkander en van het kustgebied gescheiden door drie hooge plateautrappen, die vanaf den Z.-kant den in druk van imposante gebergten maken, terwijl zij door diep ingesneden „Kloofs”, met of zonder rivieren, doorsneden zijn. De hoogste dier trappen wordt gevormd door de Nieuwevelds-, de Koudevelds-, de Sneeuwbergen, die zich in den Kompasberg in de Sneeuwbergen tot 2600 M. verheffen. Tusschen Grooten en Kleinen Karroo ligt de 2e trap, de Zwarte bergen, de Baviaanskloofbergen en de Winterhoekbergen. De laatste trap, waarvoor in het W. nog een met enkele berggroepen bezet kustland ligt, draagt de namen van Lange-, Outeniqua-, en Langkloofbergen. Deze zijn 1400 a 1500 M. hoog. Ook in het W. kan men verschillende trappen onderscheiden. De eerste trap, de Roggeveldbergen, sluit aan bij de bovengenoemde Nieuweveldbergen.

De 2e, hier tegelijk de laatste trap, zijn de Olifantsbergen, die naar ’t N. in het woeste, dorre bergland van KleinNamaland overgaan. Dan volgt een kuststrook van 50—150 M. hoog. Het Kathlamba- of Drakensgebergte begrenst het Zuid-Afrikaansche tafelland in het O. Hier verheffen zich de Giant’s Castle en de Mont-aux-Sources tot 3350 M. De landschappen ten O. van het Drakensgebergte vormen een mooi, dichtbegroeid middelgebergte, door talrijke dalen en wateren doorsneden. Het sterkst ingesneden is de Z.W.kust. De rivieren, die aan de W.- en Z.-kust monden, stroomen door dorre hoogvlakten en in katarakten door de nauwe „Kloofs” der randgebergten. Waterrijk zijn alleen de rivieren in het O. (Kei, Oemzimvoeboe, enz.).

Het klimaat is subtropisch, in het binnenland continentaal, aan de kust meer oceanisch. Kaapstad heeft een gemiddelde jaartemperatuur van 16,3°, een Jan.van 20,6°, een Julivan 12,3°, Port Elisabeth een Jan.van 21,1°, een Juli-van 13,7°, gemiddelde uitersten zijn resp. 32,9° en + 4,3° en 36,1° en 5,9°. In het binnenland heeft Colesberg (1340 M. hoog) een Jan.van 23,6°, een Julivan 7,2°, en gem. uitersten van 40,2° en — 8°. — De neerslag is zeer ongelijk verdeeld, zoowel wat de periode als de hoeveelheid aangaat. Het W. heeft winter-, het O. zomerregens, terwijl in het midden en Z. een overgangsgebied tusschen beide ligt. De meeste regen valt in het O. In Port St.-Johns (Pondoland) valt 1176 m.M., aan de Zuidkust 600 a 7Ö0 m.M. (Kaapstad 656 m.M.). De W.-kust wordt hoe Noordelijker men komt, steeds droger. Port Nolloth heeft slechts 81 m.M. per jaar. Ook in het binnenland neemt de regen van O. naar W. af. Colesberg bij de boven-Oranje 462 m.M., Pella in Klein-Namaland 96 m.M. In de Karroo valt 200 a 400 m.M.

Plantengroei. Een geheel eigenaardigen plantengroei vindt men in het Z.W. gedeelte van het land : een heide-achtige vegetatie van meestal laag groeiende gewassen, vooral Proteaceeën en Ericaceeën, waarin slechts op gunstige plaatsen boomen voorkomen, die echter zelden hoog worden. In de Karroolandschappen is in den drogen tijd alles dor en doodsch, in den regentijd prijkt alles in een rijke bloemenpracht; naast Liliaceeën en andere bolgewassen komen hier veel doornstruiken voor. Ook de hoogvlakte van het binnenland is een steppe met heideachtige halfstruiken en armoedig kreupelhout.

De bevolking bestaat slechts voor 3/10 uit blanken. Deze zijn voor het grootste gedeelte van Hollandsche en ook wel van FranschHugenootsche, voor het overige van Britsche afkomst. De gekleurde bevolking bestaat uit halfbloeden van verschillende rassen, verder uit Bantoenegers (Betsjoeanen, Fingo’s, Kaffers), ± 50.000 Hottentotten, nl. de Nama in het N.W., de Griqua in Griqua-land-West en -Oost. In Kaapstad en Port-Elisabeth wonen nog 19.760 Maleiers. Het Z.O. is het dichtst, het N.W. het dunst bevolkt. In 1911 waren er Christenen, waarvan 480.000 tot de Nederlandsch-Hervormde en Gereformeerde Kerken behoorden, 282.000 tot de Anglikaansche Kerk, 36.000 tot de Katholieke Kerk. Verder waren er 24.000 Mohammedanen, 17.000 Joden en ruim een millioen heidenen.

Middelen van bestaan. Landbouw komt het meest voor in het Z.O. en in de buurt van Kaapstad en de overige havens ; slechts weinige streken behoeven geen irrigatie. Daarvoor zijn in het district Calvinia, bij WijksVley in de Karroo, bij Stoelshoek en Beaufort groote reservoirs aangelegd. Bij Wijks-Vley heeft het reservoir 157.500.000 M.3 inhoud. De voornaamste producten zijn mafs, tarwe, haver. Belangrijk is de vruchtenteelt zoowel van Europeesche als subtropische soorten, b.v. perziken en sinaasappelen. De wijnbouw is aanzienlijk in het achterland van Kaapstad, n.l. in het gebied om Paarl en Stellenbosch. Het voornaamste boschproduct is geelhout (van den Podocarpus Thunbergii).

Veeteelt is belangrijker dan de landbouw; ook ten behoeve van de veeteelt zijn irrigatie werken aangelegd, b.v. in de Breede- en Groote Vischriviervalleien. Hoofdtak is de schapenteelt, vooral in het drogere binnenland. De schapenfarms zijn van 1200 tot 6000 H.A. groot. Naast schapen komen ook geiten, n.l. de sedert 1840 ingevoerde Angora-geit voor, meest in het Z.O. Runderteelt vooral in de Kafferdistricten van het Z.-O., aan de Z.- en W.-kusten. Belangrijk is ook de in 1865 ten behoeve van de vederen ingevoerde struisvogelsteelt. De belangrijkste struisenplaats is Oudshoorn aan de Olifantsrivier. De voornaamste mineralen zijn diamanten en koper. De eerste komen vooral in het gebied om Kimberley voor, het laatste in het N.-W. bij Ookiep in Klein Namaland.

Steenkolen worden gewonnen in de districten Albert en Wodehouse, ten Z. van de boven-Oranje. In 1912 werd voor 6.191.000 pond st. diamanten gewonnen. Men vindt een vrij dicht spoorwegnet in het Z.W. met Kaapstad als uitgangspunt. De voornaamste plaatsen zijn de hoofdstad Kaapstad (met voorsteden) 146.000 inw., de havens Port-Elisabeth 30.700 inw., en East-London 20.900 inw. en de mijnstad Kimberley (met Beaconsfield) 43.000 inw. Sedert 1910 maakt de Kaapkolonie deel uit van de Union of SouthAfrica. Aan het hoofd staat een administrateur, benoemd door den gouverneur-generaal der Unie, bijgestaan door een provincialen raad van 51 leden, met een uitvoerend comité. Zie ook BOEREN en ZUID-AFRIKA.