Handoplegging - De symboliek van de handen komt bij vele volken voor. In de Oudheid is het meer dan symboliek. De bronnen van het N. T. doen zien, dat in den apostolischen tijd de h. voorkwam bij het genezen van kranken, bij de opneming in de gemeente in verband met den doop en bij het opdragen van een ambt. In de oude kerk was het een algemeene ritus bij zegeningen, inwijdingen, wederopname van hen, die door ketters gedoopt werden en van boetvaardigen.
De laatste twee h. kwamen het laatst in gebruik. Bij de Lutherschen bleef het op dezelfde lijn. De Geref. kerk was niet voor de noodzakelijkheid. De h. wordt symbool. De h. bij de bevestiging in het predikambt door predikanten is slechts een opneming in het ambt, vgl. E. F. Kruyf, Liturgiek, 1901, bl. 182 v. De h. bij zendelingen is ten onzent een geheel particuliere handeling, evenals bijv. bij diakonessen. Litt. J. Behm, Die Handauflegung im Urchr., 1911; H. P. Smith, The laying-on of hands, Am.
Journ. of Theol. (1913, 47f. — In de R.-K. liturgie is h. teeken en middel om iets geestelijks aan een ander over te dragen. De personen, die overdragen, zijn hiërarchisch met hooger gezag bekleede personen, die in Christus’ naam bovennatuurlijke levenskrachten door de handoplegging op anderen overdragen. De h. zijn verschillend. Nu eens geeft zij de sacramenteele kracht voor den strijd, die de gedoopte volgens de R.-K. leer voortdurend tegen de vijanden van zijn zaligheid moet voeren (Sacrament des Vormsels), of de sacramenteele kracht voor geldige en waardige uitoefening van een hierarchisch ambt (b.v. bij de Priesterwijding); dan weer werken de bovennatuurlijke krachten, in de h. meegedeeld, als bevrijdend van verkeerde invloeden (Exorcisme), of als krachtgevend (h. bij het H. Oliesel en bij de zegening van zieken). H. over zaken heeft in de de R.-K. Kerk plaats bij de wijding van doopwater, onder de H. Mis vóór de consecratie over het brood en den wijn.