Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Godsdienstgeschiedenis

betekenis & definitie

Godsdienstgeschiedenis - De g. is een onderdeel van de godsdienstwetenschap, waaronder men verstaat de studie van den godsdienst naar zijn wezen en zijn verschijningsvormen. De godsdienstwetenschap heeft n.l. twee zijden: de godsdienstfilosofie en de g. Terwijl de godsdienstfilosofie het verschijnsel van den g. in het oog vat, bedoelt de g. de verschillende openbaringsvormen van den godsdienst bij de verschillende volken te verstaan en in hun wording en groei te verklaren. De wetenschappelijke behandeling der g. is van zeer jongen datum, en begon pas in de 2e helft der 19e eeuw. Wat vroeger op dit terrein verscheen, droeg of een zuiver polemisch karakter of miste feitenkennis.

De reusachtige vorderingen der taalwetenschap in het laatst der vorige eeuw en de sedert Hegel ontwaakte filosofische drang om het verband tusschen idee en verschijningsvorm te verstaan, gaven krachtige impulsen. Vooral Max Muller werd een baanbreker (Sacred Books of the East). Nederland gaat in deze wetenschap mee vooraan: reeds in 1864 gaf C. P. Tiele zijn Mazdeïstische Studiën uit en in 1869 zijn Studiën over de Egyptische en Babylonische godsdiensten, en in 1876 het eerste handboek over de g. Tiele was ook een der eersten, die een leerstoel bezette voor deze nieuwe wetenschap. In Frankrijk werd de rijke Lyonsche koopman E. Guimet de grondlegger door in het „Musée Guimet” een prachtige collectie godsdiensthistorisch materiaal te verzamelen (1876). Duitschland kwam achteraan, maar haalde de schade in door den arbeid van mannen als Nöldeke, Goldziher, Brugsch, Roth, Roscher, Oldenberg, Rohde, Wissowa, en vele anderen. Sedert zijn in bijna alle landen leerstoelen aan deze jonge, zich krachtig ontwikkelende wetenschap gewijd. Toch ontbrak het niet aan verzet; deze kwam van twee kanten: vele linguïsten houden het voor een onmogelijk vak, omdat niemand het geheele reusachtige terrein kan overzien; daarom willen ze de g. atomistisch verdeelen onder de verschillende taalgeleerden, waarbij de genetische samenhang van alle godsdienstig leven (dus de hoofdzaak) wordt over het hoofd gezien, en vergeten, dat de eene godsdienst niet zonder den anderen kan worden verstaan; voorts wordt van kerkelijk-orthodoxe zijde vaak gevaar gevreesd voor de absoluutheid van het Christendom.