Gernsheim - (Friedrich), geb. 1839 te Worms, overl. 1918 te Berlijn, toonkunstenaar. Studeerde te Leipzig en te Parijs; was van 1861 tot 1865 muziekdirecteur te Saarbrücken, van 1865 tot 1874 leeraar aan het conservatorium te Keulen, en ging vandaar naar Rotterdam als leider van de verschillende instituten die onder de afdeeling der Mij. tot bev. d. Toonkunst ressorteeren (Zangvereniging, Muziekschool, Concerten van „Eruditio Musica”). In die hoedanigheid oefende hij een grooten invloed uit op het Rotterdamsche muziekleven. G. was een pianist van allereersten rang; hij muntte vooral uit als speler van kamermuziekwerken.
Als componist heeft G. zich bewogen in alle richtingen; alleen opera’s heeft hij niet geschreven. Hij was een gematigd-modern volgeling van Brahms en Bruch, handig meester over den vorm, kundig instrumenteerder, en voor alles grondig kenner van zijn eigen instrument, de piano. Zijne composities kenmerken zich dientengevolge door eene groote routine en volmaakte beheersching van den vorm; de belangrijkheid van den inhoud houdt daarmee niet gelijken tred. In 1890 wisselde G. zijne plaats te Rotterdam voor die van leeraar aan het Stern’sche Conservatorium en den Stern’schen Gesangverein te Berlijn. In 1897 werd G. wederom benoemd tot leider van de Eruditio-concerten te Rotterdam.
Hij maakte eiken winter vijf maal de reis van Berlijn naar Rotterdam om die concerten te dirigeeren. In hetzelfde jaar werd G. Lid v. d. Senaat der Kon. Akademie te Berlijn en leider van eene „Akademische Meisterschule” voor de compositie. De tijd, dien G. te Rotterdam door bracht, kenmerkte zich door buitengewoon welgeslaagde uitvoeringen; als dirigent bezat hij groote gaven, die hij met onbetwiste autoriteit wist te doen gelden.