Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gemeenschap van winst en verlies

betekenis & definitie

Gemeenschap van winst en verlies - Deze bestaat tusschen echtgenooten 1) indien zij uitdrukkelijk bij Huwelijksche voorwaarden is bedongen (210 B. W.); 2) indien bij huw. voorw. zonder meer de algeheele gemeenschap van goederen is uitgesloten (199 B. W.). — Ieder behoudt hierbij zijne eigen vermogen. Winst en verlies zijn echter tusschen hen gemeen en komen bij ontbinding der gemeenschap ten bate en laste van ieder hunner voor de helft, indien geene andere verhouding is bepaald (210, 211 B. W.).

— Voor winst wordt hier gehouden de vermeerdering van beider bezittingen uit de vruchten en opbrengsten van ieders vermogen, arbeid en vlijt, en uit den opleg van onverteerde inkomsten, voor verlies de vermindering dier bezittingen. door uitgaven boven de inkomsten (212 B. W.). — Onder winst is niet begrepen al hetgeen een der echtgenooten bij erfenis, making of schenking verkrijgt (213 B. W.), behalve wanneer het betreft jaarl., maandel., wekelijksche of andere dergelijke makingen, schenkingen of uitkeeringen of ook lijfrenten (222 B. W.). Rijzing of daling van de waarde van goederen, wordt niet voor winst of verlies gerekend (215 B. W.). Evenmin is dit het geval met verbetering van onroerend goed door aanwas, aanspoeling, vertimmering of op eenige andere wijze ontstaan’ (216 B. W.). Van den anderen kant behoort ook schade of vermindering, door brand, watersnood, afspoeling, enz. veroorzaakt, niet tot de gemeene verliezen (217 B. W.). Ook niet hetgeen een der echtgenooten door misdrijf verbeurt. Alle schulden, de echtgenooten tezamen betreffende en gedurende de gem. gemaakt, gelden als gem. verlies (218 B. \V.). — Zie voor het beschikkingsrecht over de goederen der gem., voor de ontbinding ervan en voor de mogelijkheid van het doen van afstand ervan door de vrouw, Gemeenschap van goederen. — Na ontbinding neemt ieder hetgeen hem persoonlijk toebehoort, terug (recht van reprise). Natuurlijk rust op hem het bewijs, dat dit het geval is. Vergel. HUWELIJKSCHE VOORWAARDEN.

Voor zoo veel betreft roerende ten huwelijk medegebrachte goederen is dit bewijs hier slechts te leveren, doordat ze uitdrukkelijk zijn opgegeven in de huwelijksche voorwaarden of in eene beschrijving, door notaris en partijen onderteekend en vastgehecht aan de minuut dier voorwaarden, in welke daarvan melding moet zijn gemaakt. (220 B. W.). Voor het bewijs van recht op roerende goederen, tijdens de gemeenschap bij erfenis, legaat of schenking verkregen, maakt de wet onderscheid tusschen man en vrouw. De eerste kan dit bewijs slechts leveren door eene beschrijving of andere bescheiden. De vrouw echter kan het bestaan en de waarde der goederen, waarop zij aanspraak maakt, ook door getuigen, desnoods zelfs door de algemeene bekendheid aannemelijk maken (221 B. W.). — Aanspraak op onroerend goed is niet aan bijzondere bewijsmiddelen gebonden. Het feit, dat die goederen, en ook effecten, op naam van een der echtgenooten zijn aangekocht, geldt op zich zelf niet als bewijs, dat ze ook aan dezen persoonlijk toebehooren (214 B. \V.). — Goederen, waarvan niet kan worden bewezen, dat ze aan een der echtgenooten persoonlijk behooren, worden als winst beschouwd (214, 220, 221 B. W.). Zie HUWELIJKSGOEDERENRECHT.