Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gage

betekenis & definitie

Gage of gagie, loon van schipper of schepeling (scheepsofficier of -gezel). Zij wordt veelal bepaald naar tijdsruimte of bij de reis (zie 411 K.). Ook kan zij bestaan in een aandeel in de winst of in de vracht (341, 353, 390, 416, 420 K.). Natuurlijk kan ook het een en het ander zijn bedongen.

De gage der schepelingen moet in de monsterrol worden vermeld (397 K. en art. 20 Tuchtwet van 7 Mei 1856, Stb. 32, houdende bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen). Behalve op het bedongen loon hebben de schepelingen recht op vrijen kost (403 K.).

Artt. 406—409 K. behelzen bepalingen omtrent de gage van een stuurman, van wien achterna blijkt, dat hij de reis nog niet eerder als officier heeft gemaakt; artt. 411—416 K. omtrent het bedrag der gage, verschuldigd bij vervallen of afbreken der reis of bij verlenging ervan. Onderscheid wordt daarbij gemaakt of de gage in een bepaald bedrag of in een aandeel in winst of vracht bestaat.

Bijzondere belooning is den schepelingen verschuldigd voor werkzaamheden tot berging van schip en goed (421 K.). Ook andere buitengewone scheepsdienst kan hun op buitengewone belooning aanspraak geven (422 K.).

Bij ziekte gedurende de reis of in geval van verwonding of verminking in gevecht tegen vijanden of zeeroovers loopt de gage door (423 K.), ev. zelfs tot den dag van mogelijken terugkeer ter plaatse, vanwaar de betreffende persoon met het schip vertrokken is (426 K.).

De gage te betalen bij overlijden op reis is geregeld in artt. 431 en 445 K., die in geval iemand tot slaaf wordt gemaakt in artt. 432 en 433 K.

Bij tusschentijdsch ontslag om wettige redenen is den schepeling gage verschuldigd berekend naar evenredigheid van de afgelegde reis tot den dag van de afdanking toe en zoo de reis nog niet begonnen is, naar de dagen, welke dienst is gedaan. Reisgeld terug is niet verschuldigd (436 K.). Heeft afdanking zonder wettige redenen plaats, zoo moet schadevergoeding, eventueel met inbegrip van reisgeld (afstappersgeld) worden betaald (artt. 438 en 439 K.). Art. 437 K. noemt eenige gevallen, die voor wettige redenen worden gehouden (volgens arrest H.R. van 1 Juni 1860, w. 2175 is deze opsomming niet limitatief; zulks wordt echter wel betwist).

Na iedere reis moet het loon worden betaald (417 K.). Soms wordt bij wijze van handgeld een voorschot gegeven (397, 413, 418 K.). Meer gebruikelijk zijn tegenwoordig in de groote vaart voorschotten op zgn. Advance notes.

Gedurende de reis mag aan den schepeling niet meer dan een derde der gage worden uitbetaald (442 K.), behalve bij afdanking tusschentijds (443 K.). Tusschentijdsche uitbetaling van een deel der gage aan familiebetrekkingen heeft veelvuldig plaats (zie ALLOTMENT NOTES). Na het einde der reis moet betaling van het nog verschuldigde binnen 24 uur na afdanken geschieden (447 K.). Voor iederen dag vertraging is aan een officier / 3, aan een gezel /1.60 verschuldigd (448 en 449 K.).

Ook aan den schipper mag zijn gage niet worden onthouden. Zelfs indien er geschil over diens rekening is, moet zij worden uitbetaald, zij het onder borgtocht voor teruggave (389 K.).

Schip en vracht zijn voor betaling van gage bij voorrecht verbonden (391, 451 K.). Anderzijds is de gage bijzonder verbonden voor zekere verbintenissen van den rechthebbende (452 K., art. 21 Tuchtwet).

In geval van vergaan van schip en lading vervalt iedere aanspraak op gage, behoudens verhaal op hetgeen mocht worden gered en op reeds ontvangen of nog te ontvangen vracht (418 — 420 K).

De meeste der genoemde bepalingen, die daarvoor in aanmerking komen, gelden zoo wel voor de gage van den schipper als voor die van den schepeling (zie artt. 385, 386 K.).

De gage, zoowel van schipper als van schepeling moet aan dezen persoonlijk of aan diens gemachtigde worden uitbetaald. De machtiging tot ontvangst is steeds herroepbaar. Op de gage kan geen beslag worden gelegd (art. 21 Tuchtwet). Zij blijft buiten faillissement van den gerechtigde (art. 21 Fw.). Afstand aan een ander is niet bindend dan ten behoeve van ouders, huisvrouwen en kinderen voor de helft, van andere bloeden aanverwanten tot in den 4den graad voor een derde (art. 21 Tuchtwet).

Verbeurte van gage tot ten hoogste over 15 dagen kan als disciplinaire straf door den schipper worden opgelegd (art. 7 Tuchtwet).

De gage van schipper en schepelingen bij de binnenvaart wordt beheerscht door de bepalingen omtrent arbeidsloon krachtens een gewone arbeidsovereenkomst; (wel gelden ook hier de bepalingen van artt. 451 en 462 K.; 763, 754 K„ 1637z B.W.).