Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Evangelie

betekenis & definitie

Evangelie - (Gr.), blijde boodschap, oorspronkelijk: loon voor een goede tijding. Het gebruik om zoo te noemen de vier boeken uit het N.T., die het leven van Jezus beschrijvends eerst van later tijd. De opschriften boven de „Evangeliën” zijn er niet door de „Evangelisten” zelf boven geplaatst. Wanneer E. in het N.T. zelf wordt gebezigd wil het zeggen: de blijde tijding, waarvan Jezus Christus het voorwerp en de inhoudis; ook heet het E. Gods, d.w.z. God doet het verkondigen.

Als Paulus spreekt van zijn E. dan bedoelt hij, wat hij aan de wereld als Godsgezant heeft te boodschappen. Die goddelijke tijding wordt het best geïllustreerd door een inscriptie, welke gevonden is te Priene uit den tijd van Augustus (9 v. C.),waar gezegd wordt, dat de geboortedag van den God (keizer Augustus) aan de wereld een reeks van blijde tijdingen schenkt. Het woord krijgt daardoor iets van een vorstelijke milde bekendmaking, van een manifest van geluk. In de oude Christenheid was zoo het E. de tijding, die overal geestdrift bracht, en geen historisch verhaal of levensbeschrijving van Jezus. Dit is begonnen door Markus, die, toen de gemeente in Rome na den dood van Paulus en Petrus nog steeds het evangelie doorleefde door den geloofsband met den verhoogden Heer als iets in het heden en in de toekomst, noodig oordeelde te boek te stellen de feiten, welke men tot voor kort uit den mond der oude getuigen kon vernemen. Hij noemde zijn boek nu het begin, d.w.z. de voorgeschiedenis van het E. (Mark 1:1). Daardoor is men er toe gekomen Jezus’ biografie E. te gaan noemen. Het litteraire genre werd dus eerst door Mk. voorbereid.

In de volgende eeuwen sprak men aanvankelijk nog niet van het E. van Mattheus, Markus, Lukas of Johannes, doch inplaats van het voorzetsel „van” gebruikte men „naar of volgens (Kata)”. De bedoeling was: er is maar één E. (zie DUBBEL E.), doch dat eene komt in verschillende recensies tot ons. De oude kerk is afkeerig geweest van het meervoud, dat we aantreffen in de inscriptie van Priene bij de heidenen. Wij gebruiken thans wel het meervoud voor de 4 boeken,die aldus genoemd werden en die langzamerhand beschouwd werden als het E. bij uitnemendheid. Hoe het verband van die geschriften is, kan men moeilijk ontwarren. Deze moeilijkheid heet sinds lang het synoptisch probleem. De drie eerste evangeliën, die het meest met elkaar overeenkomen, noemt men de synoptici tegenover Johannes, omdat ze zich leenen tot het maken van een synopse, een gemeenschappelijk overzicht. Er zijn een aantal hypothesen gewaagd om tot een oplossing te komen Men heeft die gezocht in de traditiehypothese, waarbij zeer de nadruk werd gelegd op de mondelinge overlevering in de oudheid, in de diegesen-hypothese, waarbij men aannam als bronnen een groot aantal kleine losse aanteekeningen, in de oor-evangelie-hypothese. waarbij men aanneemt, dat de meerderheid van de stof uit één al dan niet nog bestaand evangelie is voortgekomen.

Dit oor-evangelie is dan doorgaans Markus, een oor-Markus of een Arameensche editie van den voor-Mattheus. De gebruikshypothese in de derde plaats laat de evangelisten elkander gebruiken en tracht dat gebruik nagaande tot een oplossing te komen. Tegenwoordig gaat men meestal eclectisch te werk door na dit viertal door combinatie te komen tot de tweebronnen-hypothese, Welke met de noodige afwijkingen op het volgende neerkomt: Jezus’ Arameensche woorden en daden werden mondeling meegedeeld door Petrus, van wien Markus veel opteekende in verschillende uitgaven tegen het jaar 70 te Rome. Markus maakte daarbij gebruik van een ouder Arameesch geschrift, dat van Mattheus kan zijn, uit omstreeks het jaar 60 na Chr. Niet alleen haalde hij uit het geheugen dit Arameesche geschrift aan, maar hij gebruikte ook Grieksche vertalingen er van, die door Papias „logia” genoemd worden, terwijl men thans liever spreekt van de Q-bron. Uit die logia of „woorden des Heeren” is later, omstreeks 80 onze Mattheus voortgekomen, die intusschen zelf weer gebruik gemaakt heeft van de laatste uitgaven van Markus en denkelijk geschreven is in Noord-Palestina of Syrië. Het Ev. van Lukas brengt ons naar Syrië of klein-Azië tegen het jaar 90 n. Chr. Dit E, steunt op vermoedelijk mondelinge gegevens van Maria de moeder des Heeren aan den diaken Philippus e.a. waarvan Lukas gebruik maakte naast de logia, het c. van Markus en dat van Mattheus.

Voor het vergemakkelijken van een overzicht heeft men verschillende Synopsen en Harmonieën. In den laatsten tijd wordt van verschillende zijden de twee-bronnen-hypothese weer losser gemaakt of losgelaten. Het beroep op de traditie neemt toe en in R.K. kringen heeft de uitspraak van de Pauselijke bijbelcommissie, die in 1911—12 zich categorisch in afkeurenden zin heeft uitgesproken, ten gevolge gehad, dat R K. geleerden gedwongen zijn het probleem van een anderen kant aan te vatten. Zoolang men kan spreken van Synoptische probleem is er geen volkomen bevredigende oplossing gevonden en dit zal nog wel zeer lang zoo blijven. E. in de H. Mis: dat gedeelte der H. Mis, waarin een gedeelte uit een der 4 Evangeliën door den priester gelezen of gezongen wordt; in een plechtige Mis wordt het E. door den diaken gezongen, met bijzondere plechtigheden (licht en wierook). Het B. sluit de Mis der doopleerlingen of vóór-Mis af. De lezing van het E. dateert uit de eerste eeuwen van het Christendom; oorspronkelijk werd het gelezen gelijk de andere lessen (lezingen) uit de H. Schrift door een lector; sinds de 5e eeuw echter werd de plechtige lezing van het E. meer en meer het bijzonder voorrecht van den diaken.