Elsevier (Lodewijk), geb. te Leuven in 1646 of’47, overl. te Leiden 1617, was de stamvader van het boekverkoopers- en uitgeversgeslacht, dat zich in de 17de eeuw door kloeken ondernemingszin naam heeft verworven en daarbij, ofschoon ten onrechte, als de dragers der Hollandsche boekdruk-kunst is gerekend. De persvoortbrengselen der E.’s munten in het algemeen niet boven het werk van hun tijd uit. Lodewijk was als boekbindersmaat bij Chr. Plantijn te Antwerpen op een dagloon van 4½ st. werkzaam geweest, in welke inrichting ook zijn vader Jan van 1567 tot 1589 aan de handpers stond en zijn broer Hans als letter-zetter werkte.
De godsd. en staatk. troebelen deden hem de Scheldestad verlaten; omstreeks 1570 vertoefde hij te Wesel, enkele jaren later te Douai en in 1580 te Leiden, waar hij zich als boekbinder op het Rapenburg vestigde. Plantijn voorzag hem daar spoedig van een voorraad boeken ter verkoop, waarvoor E. zijne beide huizen moest verpanden. Curatoren benoemden hem in 1586 tot pedel der hoogeschool en veroorloofden hem ’t volgend jaar, toen hij zijne woning wegens financieele moeilijkheden moest ontruimen, om zijn winkel naast het academie-gebouw te vestigen, waar ook Plantijn van 1583—’85 een magazijn gehouden had. De relaties met de Leidsche hoogleeraren waren oorzaak, dat E. zich met de uitgave hunner geschriften ging belasten, voor welker afzet hij sedert 1595 de Frankforter mis bezocht, waar hij ook als commissionnair voor anderen optrad. Sinds dien nam de zaak gestadig in omvang toe en won aan internationale beteekenis, wijl hij zich te Frankfort en later ook te Parijs van de beste wetenschappelijke werken voor verkoop in Holland voorzag. E. stierf in 1617 en werd in zijn bedrijf door zijne zoons Matthijs en Bonaventura opgevolgd. In 1622 droeg M. zijn aandeelaan zijn oudsten zoon Abraham over. Een andere zoon van M., Isaac, was reeds vóór 1617 eene drukkerij te Leiden begonnen en in 1620 tot opvolger van Jan Paedts als akademiedrukker aangesteld, terwijl hij later ook nog de Oosterschedrukkerij van prof.
Th. Erpenius verwierf. Isaacs drukkerij werd in 1625 door zijn oom Bonaventura en zijn broer Abraham voor f 9000. — aangekocht en daarmede nam het glorietijdperk der E.’s een aanvang. Beide vennooten, waarvan A. de typographische en B. de mercantiele en intellectueele krachten van het bedrijf vertegenwoordigde, wisten hun uitgevers- en debietzaak door wetenschappelijke en familierelaties tot ongekende hoogte op te voeren. Zij stierven in 1652 en werden door beider oudste zoons, Jan en Daniël, opgevolgd. De laatste, die in de oude richting wilde voort-werken, trad reeds na 3 jaar uit de firma, omdat de eerste dit niet raadzaam achtte, wijl daartoe naar zijne meenig de krachten ontbraken. Jan zette aanvankelijk alleen de debietzaak en de drukkerij voort, doch bracht in 1659 en 1661 een groot deel van fonds en winkelvoorraad in veiling, en droeg den détailhandel in eerstgenoemdjaar aan den meesterknecht zijner drukkerij,Carolus Gerstecoren, over. Hij wilde zich blijkbaar uitsluitend aan de typographie wijden, doch kon zijne plannen niet ten uitvoer brengen, wijl hij in 1661 overleed.
De drukkerij werd door zijne weduwe aangehouden, die in 1681 haar jongsten zoon Abraham als vennoot opnam. Deze was tot Mr. in de rechten gepromoveerd en reeds in 3679 (op 26-j. leeftijd) tot schepen der stad Leiden gekozen en schijnt meer liefde voor de magistratuur dan voor het beheer der drukkerij te hebben getoond. Bij zijn overlijden (1712) was de taak dan ook zoo goed als verloop en en in hun volgend voorjaar werd de inventaris uiteindelijk geveild. Ze bracht nog geen f 2000.— op.— 1 van Lodewijks zeven zonen wijdden er zich aan den boekhandel, waarvan Lodewijk (II) zit h in 1590 op omstreeks 24-j. leeftijd te ‘s Gravenhage vestigde. Hij huurde daar een winkel in het gebouw der Staten-generaal (z.g.op de Zaal), en stierf vermoedelijk in 1621. De zaak wud toen door zijn neef Jacob (zoon van Matthijs) tot in 1636 voortgezet. Van Gillis den derden zoon van Lodewijk (I), is alleen bekend,dat hij in 1599 te ’s-Gravenhage als uitgever optrad. Joost, de vierde in jaren, omstreeks 1575 te Douai geboren, vestigde zich in 1600 als boekverkooper aan den Maartensdam te Utrecht en werkte daar tot zijn dood in 1616.
Diens oudste zoon Lodewijk (III) wijdde zich eveneens aan den boekhandel (zie het volgend artikel), evenals zijne kleinzoons Joost en Pieter (kinderen van zijn tweeden zoon Pieter). De eerste ging bij zijnoom te Amsterdam in de leer, doch stierf in de jongelingsjaren; de laatstgenoemde vestigde in 1667 een boekhandel te Utrecht, promoveerde in 1670 tot Mr. in de rechtswetenschap, bracht in 1675 den inventaris van zijn winkel in publieke veiling en besteedde zijn tijd voortaan aan openbare bestuursambten. Geen dezer E.’s is voor het vak hunner keuze van beteekenis geweest. Hun fortuin dankten zij voor een groot deel aan hunne huwelijken met dochters uit welgestelde families. Zie: Willems, Les Elzeviers. Brussel 1880; Enschedé, De E.’s en de beteekenis van hun uitgaven (Elsevier’s Maandschrift XXXVI, 1906); Evers, Joost en Pieter E. te Utrecht (Het Boek V, 1916).