Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Ekliptika

betekenis & definitie

Ekliptika - Zonsweg, de baan, die de zon in een jaar tusschen de sterren door aflegt. Aldus genoemd, omdat de oude astronomen opgemerkt hadden dat de eklipsen (verduisteringen van zon en maan) alleen dan optreden, als de Nieuwe of de Volle Maan in of althans dicht bij de E. staat. Daar de Aarde zich behoudens zeer geringe afwijkingen in een plat vlak om de zon beweegt, zoo schijnt de zon een grooten cirkel aan den hemel te beschrijven, die den evenaar, ook een grooten cirkel, in twee diametraal tegenover elkaar gelegen punten (nachteveningspunten), het lentepunt en het herfstpunt, snijdt.

Deze punten schuiven ongeveer 50" per jaar(1°.4 per eeuw) terug, d. i. naar het Westen (precessie). De helling der E., of de hoek, dien zij met den evenaar maakt, bedraagt tegenwoordig 23°27'; deze waarde is aan geringe schommelingen, ten bedrage van 9", onderhevig (nutatie) en neemt langzaam (met 47" per eeuw) af, gevolg van de storingen, door de planeten op de aardbaan uitgeoefend (precessie). Intusschen neemt men aan, dat deze afname over 50 eeuwen tot stilstand moet komen, waarna een toename zal intreden: ten slotte blijft de helling der E. tusschen de uiterste grenzen 21°en 28° zeer langzaam heen en weer schommelen.

Den 20en Maart passeert de zon op haar jaarlijkschen weg den evenaar in het lentepunt,en komt in het N.-halfrond des hemels; zij klimt a. h. w. langs de hellende E. op en beschrijft elken dag een hoogere parallel aan den hemel. Met het aangroeien der rechte (d. i. op den evenaar geprojecteerde) klimming gaat een toename der declinatie gepaard, totdat de zon (21 Juni) in het solstitium (zonnestilstand) het maximum der declinatie en daarmede de grootste middaghoogte bereikt; zij wendt zich vervolgens weer naar den evenaar toe. Men ziet dat de term zonnestilstand eigenlijk de zaak niet juist voorstelt; de Duitsche term„Sonnenwende” is beter. Wat tot stilstand komt is alleen de toename der declinatie. Op haar weg voortgaande en langs de ekliptika afdalende, passeert de zon 23 September den evenaar weer, en gaat op het Zuiderhalfrond over: de declinatie wordt negatief en blijft afnemen, totdat 22 December de winterzonnestilstand bereikt wordt, en daarmede de kleinste middaghoogte. Opnieuw wendt de zon zich nu naar den evenaar toe, om dien steeds langs de E. opklimmend den 20en Maart weer te passeeren: een jaar is verloopen. (N.B. De hier genoemde data kunnen wel eens één dag vroeger of later vallen).

De stand der zon in de E. bepaalt het jaargetijde. Immers: hoe hooger de N. declinatie, des te langer is voor een bewoner van het N.-halfrond de dagboog; des te grooter de N. amplitudo, en des te grooter de middaghoogte.

Het is de gewoonte om het jaar in vieren te verdeelen: lente, zomer, herfst en winter, maar men zou gevoeglijk alleen van een zomer- en van een winterhalfjaar kunnen, spreken, voor het N. aardhalfrond gekenmerkt door positieve (N.) en negatieve (Z.) declinatie der zon. Heeft de zon N. declinatie, zoo is vooreerst de dagboog langer dan 12 uur, de dag derhalve lang, de nacht kort; maar bovendien bereikt de zon grootere middaghoogte, zoodat haar stralen het aardoppervlak onder grootere helling treffen en meer verwarmen: des zomers krijgen wij derhalve door twee oorzaken meer zonnewarmte. De landbouw, die zich naar de jaargetijden richten moet, bracht al in oude tijden de menschheid er toe, de E. met zorg te bestudeeren. Met den Gnomon bepaalden de oude astronomen de helling der E., en de tijdstippen, waarop de zon de nachteveningen bereikte. Dat de zon niet alleen een beweging N.-Z., maar bovendien een beweging naar het O. heeft, werd vastgesteld door de waarneming van de sterren, die telkens in de avondschemering verdwenen, en later in de ochtendschemering weer opdoemden (zie JAAR). Flamsteed bepaalde de E. door geregelde declinatie-meting van de zon en gelijktijdige bepaling van het verschil in rechte klimming tusschen de zon en de ster der 1e grootte Altair (alfa van den Arend).

Van oudsher is de E. als een der allervoornaamste cirkels van den hemel beschouwd. Op de E. als hoofdvlak is het coördinatenstelsel van astr. lengte en breedte gebaseerd, gelijk op het aequatorvlak het stelsel van rechte klimming (en ook uurhoek) en declinatie. Dit E.-stelsel was oudtijds in algemeen gebruik: de Almagest geeft de lengte en de breedte van 1025 sterren. De zon blijkt zich bij nader onderzoek niet nauwkeurig langs een grooten cirkel te bewegen: de breedte der zon is niet nul, maar kan bijna 1" bedragen. Dat wil dus zeggen dat de aardbaan niet volkomen vlak is. Vooreerst zijn er de kleine storingen, die andere planeten, in het bijzonder Jupiter, Saturnus en Venus, op de Aarde uitoefenen. Maar dan is het eigenlijk niet de aarde, die om de zon loopt, maar het zwaartepunt van het stelsel aarde-maan. Als nu de maan ten N. der E. staat, en dus N.breedte heeft, staat de aarde ten Z. van het E.-vlak, zoodat het voor ons lijkt, alsof de zon ten N. der E. staat: de breedte der zon heeft hetzelfde teeken als die der maan, behoudens de zooeven genoemde storingen.