Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Effen

betekenis & definitie

Effen - (Justus van), een Nederl. letterkundige, geb. te Utrecht 1684, als zoon van een luitenant der Cavalerie. Hij studeerde in de letteren, werd gouverneur bij Mevrouw Bazin de Luneville, daarna bij Baron van Wassenaar-Duivenvoorde, met wien hij in 1715 als tweede gezantschapssecretaris naar Londen ging, waar hij kennis maakte met de Engelsche letterkunde. Van 1716 tot 1719 vertoefde hij als mentor van den jongen Graaf van Welderen te Leiden, toen ging hij met den Prins van Hessen-Philipsthal naar Zweden, in 1721 werd hij weer gouverneur, bij den Rotterdamschen koopman Huysman, wiens zoon hij in 1723 naar de hoogeschool te Leiden vergezelde. Tijdens dit verblijf wierp hij zich op de studie in de rechten en promoveerde in 1727.

Door zijn Mr.-titel werd hij 1ste gezantschapssecretaris bij Graaf van Welderen en woonde hij de kroning van George II bij. Deze wist hem in 1732 als commies bij ’s Lands magazijnen van oorlog te ’s-Hertogenbosch geplaatst te krijgen. Hij huwde Elisabeth Sophie Andriessen en overleed reeds 1735. Zijn letterkundige arbeid bestaat vooral in medewerking aan en redigeeren van verschillende tijdschriften. Aanvankelijk wijdde hij zijn krachten aan „Le journal littéraire de la Haye” (1713—1736). In navolging van Steele en Addison’s tijdschrift „The Tatler” gaf hij in 1711 „Le Misanthrope” uit, waarin hij de zeden en misbruiken van zijn tijd ironisch gispte. In 1718 richtte hij, „La Bagatelle” op, waarin hij op meer ernstige wijze, allerlei onderwerpen besprak. Inmiddels had hij door zijn reizen naar Engeland groote liefde voor de Engelsche letterkunde opgevat: van Swift vertaalde hij „Tale of a tub”, terwijl hij tevens meewerkte aan een vertaling van Defoe’s Robinson Crusoe.

Zijn roem vestigde hij door zijn weekblad „Hollandsche Spectator”, waarin bijna alle bijdragen door hem geleverd zijn. In 1731 begonnen, bestond het tijdschrift tot zijn dood. Zijn vertoogen zijn helder en eenvoudig geschreven, zonder hoogdravendheid en aanstellerij. Over de meest verschillende onderwerpen schrijft hij: dichtkunst, godsdienst, huwelijksliefde, de mode, speelzucht, overdadige weelde, enz. Uitnemend zijn zijn schilderingen van het huiselijk leven der burgerij; Kobus en Agnietje hoort mee tot zijn beste werk.

Zijn werk maakte grooten opgang en talloos zijn de navolgingen van zijn spectator in de 18e eeuw. Men zie hierover Dr. J. de Hartog, Spectatoriale Geschriften van 1741—1808. Zijn „Hollandsche Spectator” werd in 1756 in 12 deelen herdrukt; bloemlezingen vindt men in het Pantheon; men raadplege over hem: W. Bisschop, Justus van Effen geschetst in zijn leven en werken (1859).