Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dollart

betekenis & definitie

Dollart - Inham van de Noordzee, tusschen Groningen en Oost-Friesland, waarin de Eems uitmondt. Het is de door overstroomingen verwijde Eemsmonding, ontstaan sinds de 13e eeuw en genoemd naar den dollen, woesten aard van het water. Daar door de oorlogen en twisten van dien tijd de zeeweringen slecht onderhouden en vaak zelfs moedwillig vernield werden, hadden toen groote doorbraken plaats, vooral in de laatste helft van de 13e en in het begin van de 15e eeuw, waardoor de losse veengrond werd weggespoeld en een groote inham ontstond. Deze reikte in de 16e eeuw, bij zijn grootste uitgebreidheid, tot aan de hooge, zandige gronden waar nu Bellingwolde, Wedde, Winschoten, Finsterwolde, Scheemda, Muntendam, Zuiden Noordbroek liggen.

Dorpen als Bellingwolde, Vrieseloo, Blijham, Oostwold, Midwolde, Scheemda, Meeden, Zuiden Noordbroek moesten voor de zich uitbreidende zee naar de hooge gronden verplaatst worden. — Daarna zette de zee vruchtbare klei af, en de rustiger jaren deden in het laatst der 15e eeuw een begin maken met de bedijking, die tot in den tegenwoordigen tijd is voortgegaan. Het laatst werd bedijkt de Johan Kerkhoven-polder bij Termunten in 1878. — De Dollartpolders beslaan nu tezamen een oppervlakte van ± 11.500 H.A. Evenals elders, waar vele bedijkingen achter elkaar voorkomen, liggen de jongste, d. z. de buitenste polders het hoogst, daar ze nog het minst zijn ingeklonken en men een aanslibbing tegenwoordig meer tijd laat om hooger te wassen, dan vroeger. De bodem bestaat uit vette klei, die hier en daar op veen ligt. Hij is, vooral in de jongste polders, buitengewoon vruchtbaar, zoodat hij weinig of niet bemest behoeft te worden, en door hoog kalken humusgehalte bij uitstek geschikt voor den landbouw, die zoo goed als het geheele oppervlak der Dollartpolders inneemt. Naast granen en peulvruchten wordt er in den laatsten tijd veel werk gemaakt van handelsgewassen: karwij en verschillende zaden. De graanbouw is echter hoofdzaak, meer dan ergens in ons land. Het is bijna geheel vrij groot bedrijf: bij de meeste boerderijen behooren 40 en meer H. A. grond, terwijl bovendien 65 % der boeren, tevens bezitters zijn der boerderij, waarop ze wonen. — Daar de D.-polders alle boven het gemiddeld niveau der zee liggen (in ’t Z. in Reederland 0.3 + A. P.; aan den zeekant van 1 tot 1.4 + A.P.), kunnen ze zonder kunstmatige hulp hun water vrij op elkaar en op de zee laten afstroomen. Alle D.-polders hebben hun eigenbestuur. — Wat nu van den D. is overgebleven, bestaat voor het grootste deel uit bij ebbe droogloopende slikgronden met daartusschen ondiepe geulen, die dienstig zijn voor de afwatering van het omliggende land.

Zoo b. v. de Buiten Aa, daar de afstrooming van de Westerwoldsche Aa. Daar de geulen echter vaak dichtslibben, moeten ze telkens met houten ploegen worden geopend. Vaak wordt het D. slib gebaggerd voor verbetering van aangrenzende landen in Groningen. Brengt het stille water, nabij de kust, slechts kleideeltjes tot afzetting, op grooteren afstand daarvan wordt het zandgehalte van de D.-wadden grooter; ze bestaan in het N. gedeelte bijna geheel uit zand. Daarom zal dat gedeelte wel nooit voor inpoldering in aanmerking komen. De wijde verbinding van den D. met de Noordzee heet de Eems. — De uitgebreide studie over den D. is die van G. A. Stratingh en C. A. Venema: „De D.” 1855.