Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Diluviale menschenrassen

betekenis & definitie

Diluviale menschenrassen - Zoowel geologisch als ergologisch (d. w. z. naar de klituur) kan men het diluvium in twee perioden verdeelen, het z.g. oud en het jongdiluvium. Voor elk dezer twee perioden is een menschenvorm typisch, voor het ouddiluvium de z.g. Neanderdalvorm, voor het jongdiluvium de vorm van den recenten mensch. Tot de ouddiluviale menschenvormen behooren de Heidelbergonderkaak, de Piltdownschedel en de skeletten van het Neanderdal-ras. Deze rassen zijn uitgestorven.

Tot de jongdiluviale vormen behooren het Grimaldi-ras, het Cro-Magnon-ras. Resten, in den vorm van fossiele skeletstukken van diluviale menschen, zijn uitsluitend uit Europa bekend en wel uit dat gebied, dat in het diluvium niet door ijs bedekt is geweest; d. w. z. in hoofdzaak Frankrijk, België, Zuid-Engeland, Midden Duitschland, Oostenrijk-Hongarije. De oudste menschelijke rest is de in 1907 in Mauer, bij Heidelberg gevonden onderkaak, door Schotensack beschreven. De op deze kaak gebaseerde menschenvorm is als Homo Heidelbergensis bekend en aan het Neanderdal-ras verwant. In 1912 werd bij Piltdown een schedelrest en een stuk van een onderkaak gevonden, waar aan de naam Eanthropus Dawsoni is gegeven. De op deze resten gereconstrueerde menschen vorm zou niet geheel aan het Neanderdal-ras gelijk zijn; in verschillende opzichten aan Chimpanse herinneren. — Neanderdal-ras. Het aantal skeletresten in Europa gevonden, die tot dit ras behooren, is thans reeds zeer aanzienlijk, zoodat er niet aan te twijfelen is, dat dit ras in het (midden) diluvium in Europa eene groote verbreiding bezeten heeft. Den naam ontleent het aan de in 1856 in de Feldhofner grot tusschen Düsseldorf en Elberfeld gevonden schedeldak en geraamtestukken, door Fühlrott het eerst als van den tegenwoordigen mensch verschillend herkend.

Om de beteekenis van deze vondst is een langdurige strijd gevoerd; niemand minder dan R. Virchow ontkende elke waarde aan deze schedelrest in verband met de vragen omtrent de afstamming van den mensch en zag er in hoofdzaak een schedelstuk met ziekelijke veranderingen in. Eerst omstreeks 1900 is de schedel door Schwalbe uit zijn vergetelheid, waarin hij in het Provinciaalmuseum in Bonn rustte, gerukt en opnieuw uitvoerig onderzocht. De vondst, in 1891, van den Pithecanthropus erectus door Dubois is niet zonder invloed gebleven op de hernieuwde belangstelling en het onderzoek van deze diluviale skeletresten. In het einde van de vorige en het begin van de tegenwoordige eeuw was daarbij het aantal skeletresten van het Neanderdal-ras sterk toegenomen, zoodat het onderzoek ook op breeder basis kon geschieden. Als voornaamste vindplaatsen zijn te noemen; te Chapelleaux-Saints (meest volledige geraamte), te Moustier, la Ferrasie, la Quina, Pech de 1’Aze in Frankrijk, Spy, la Naulette in België, Krapina en Ochos in Hongarije, Taubach in Duitschland, Gibraltar in Spanje, Ile de Jersey (Kanaaleilanden). De belangrijkste kenmerken van het Neanderda-ras bezit de schedel. Het voorhoofd is uiterst laag, z.g. vluchtend; de geheele hersenschedel is daardoor zeer laag.

De inhoud hiervan, en daarmede de grootte van de hersenen, is geringer dan van den recenten mensch. De bovenranden van de oogkuilen zijn enorm verdikt en tot een groote z.g. torus supraorbitalis versmolten. Het aangezichtsskelet steekt sterk naar voren toe, d. w. z. er is eene uitgesproken prognathie. De onderkaak bezit geen kin. Het skelet der ledematen, hoewel typisch menschelijk, is zeer plomp gebouwd en vertoont in bijzonderheden allerlei verschillen met het tegenwoordige. De lichaamslengte wordt op 160 cM. gerekend.

Tot de jongdiluviale menschenvormen behooren het Grimaldi-ras en het Cro-Magnon-ras. Grimaldi-ras. Na 1900 zijn, onder leiding van den vorst van Monaco een aantal grotten bij Mentone systematisch uitgegraven geworden. Reeds vroeger waren in deze grotten dierresten, voorwerpen van diluviale kultuur en ook menschelijke skeletresten gevonden. Behalve skeletten, die tot het Cro-Magnon-ras behooren, vond Verneau een tweetal skeletten, die 8,6 M. dieper lagen dan de eerstgenoemde. De eigen aardigheden van den schedel deden zoo sterk aan negers denken, dat op grond van deze vondst het negroïde ras van Grimaldi als jongdiluviaal ras in Europa wordt aangenomen. — CroM a g n o n-r a s. Bij den bouw van den spoorweg in het Vézèredal (Dep. Dordogne) werden in de grot van Cro-Magnon in 1868 een aantal skeletten van jongdiluvialen ouderdom gevonden, waarvan de anatomische kenmerken in het algemeen met die van den recenten mensch overeenkomen. Sindsdien is deze vorm als CroMagnon-ras bekend.

Later zijn op verschillende plaatsen, met name in de Grimaldi-grotten, Laugerie-Basse, Chancelade, Furfooz, Offnetschedels en andere skeletstukken gevonden, die tot ditzelfde ras behooren. Volgens vele onderzoekers moet ook het skelet, dat in 1909 door Hauser bij Montferrand (Dep. Dordogne) is uitgegraven, tot dit zelfde ras worden gerekend, terwijl anderen er een afzonderlijk ras, de Homo Aurignacensis Hauseri inzien. Behalve de reeds beschreven menschelijke resten kent men nog verschillende, die niet met absolute zekerheid tot een der genoemde rassen te brengen zijn, zooals de vondsten van Galley-Hill, Brüx, Brünn, Prĕdmost, e. a. — Uit Amerika, in het bijzonder uit Zuid-Amerika, zijn in de laatste decenniën van de vorige eeuw een aantal skelet vondsten bekend gemaakt, waaraan de eerste beschrijvers, vooral Ameghino, een diluvialen, soms zelfs nog hoogeren, ouderdom meenden te moeten toekennen. Uit een tweetal kritische studiën van Hrdlicka is gebleken, dat geen enkele vondst zoo oud is als werd opgegeven, dat er integendeel in Amerika geen enkele geologisch nauwkeurig bekende en geen enkele van den recenten mensch afwijkende vorm bestaat. — De beteekenis van de d. m. ten opzichte van het vraagstuk omtrent de afstamming van den mensch is nog niet met juistheid te bepalen; men moet zich nog met enkele algemeene gezichtspunten tevreden stellen. Hoewel wij weten, dat het Neanderdal-ras uitgestorven is, is ons het verband tusschen dit en het Cro-Magnon-ras allerminst bekend en kunnen wij dus ook niet zeggen of er een genetisch verband tusschen beide bestaat. Wat wij wel weten is, dat het menschelijk geslacht een zeer hoogen ouderdom heeft en reeds gedurende het grootste deel van het diluvium bestond.

Men neemt als zeer waarschijnlijk aan, dat de mensch reeds in of op het einde van de tertiaire aardperiode moet zijn opgetreden. Deze zienswijze is voor het vraagstuk omtrent de afstamming van den mensch uit lager ontwikkelde vormen van zeer groot belang. Zie ook MENSCHENRASSEN, ANTHROPOGENESE (aanvullingsdeel). Litteratuur: Hoernes, Natur und Urgeschichte des Menschen; Keith, Ancient types of man; Duckworth, Prehistorie man; Boule, l’Homme de la Chapelle aux Saints. Bovenstaand slechts enkele titels uit de ontzaglijk uitgebreide litteratuur. Zij dienen slechts om den weg daarin gemakkelijker te maken.