Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Deelbaarheid

betekenis & definitie

Deelbaarheid, - 1) (natuurk.), eigenschap, voor verdeeling vatbaar te zijn, wordt aan de materie toegekend. Evenwel is men tot de overtuiging gekomen, dat deze d. eene grens heeft. De kleinste deeltjes, die nog dezelfde eigenschappen bezitten als de stof, waarvan werd uitgegaan, worden moleculen genoemd. Deze kunnen weer samengesteld zijn uit een aantal atomen, die echter bij eene (in chemischen zin) samengestelde stof onderling niet meer als gelijksoortig zijn te beschouwen, doch waarvan elke soort eene bepaalde materie vertegenwoordigt.

Atomen van verschillende enkelvoudige stoffen (elementen) kunnen zich onderling chemisch verbinden tot moleculen eener nieuwe, samengestelde stof (verbinding). Ook de atomen zijn ongetwijfeld voor verdere verdeeling vatbaar en moeten worden beschouwd als te zijn samengesteld uit een meer of minder groot aantal deeltjes, die a.h.w. de bestanddeelen zijn van alle materie. (Zie ATOOM en RADIOACTIEVE VERSCHIJNSELEN). — 2) (wiskunde), zie DEELBAAR. — 3) (rechtswetenschap). Eene praestatie is deelbaar of ondeelbaar, naarmate zij, hetzij naar haren aard in het algemeen, hetzij naar hare strekking in eenig bijzonder geval, vatbaar is voor lichamelijke of onlichamelijke verdeeling. Eene verbintenis is deelbaar naar gelang ze al of niet eene deelbare praestatie tot inhoud heeft (artt. 1332, 1333 B.W.).— Al is eene verbintenis deelbaar, zoo heeft de schuldenaar toch niet het recht, haar bij gedeelten na te komen (1335,1426 B.W.). Zij moet worden uitgevoerd even als ware ze ondeelbaar. De erfgenamen echter kunnen, indien de verbintenis deelbaar is, ieder slechts voor zijn aandeel tot nakoming der verbintenis worden aangesproken of die vorderen (1335,1758 B.W.). Ook behoeft de verbintenis niet door ieder in haar geheel te worden nagekomen, indien van den beginne af meer schuldeischers of meer schuldenaren aanwezig zijn.

Ieder heeft slechts recht op en is slechts gehouden tot zijn aandeel. Is echter eene verbintenis ondeelbaar, zoo is ieder schuldenaar en ook ieder erfgenaam van de(n) schuldenaar(naren) voor haar geheel aansprakelijk, terwijl ook ieder schuldeischer of ieder erfgenaam van de(n) schuldeischer(s) de nakoming in haar geheel kan vorderen (1337-1339 B.W.; zie voor bewaargeving de bijzondere bepaling van art. 1758 B.W.). De verbintenis behoeft daarvoor niet hoofdelijk te zijn aangegaan (1337 B.W.). Ondeelbaarheid en hoofdelijkheid moeten wel van elkander worden onderscheiden. De laatste brengt de eerste niet mede (1334, 1314 B.W.). — Eenige bijzondere gevallen regelt (in bijzonder gebrekkigen vorm) art. 1336 B.W. Artt. 1563-1567 B.W. geven bepalingen voor het recht van wederinkoop, art. 2020 voor stuiting der verjaring. Zie voor strafbedingen, gemaakt ter verzekering der nakoming van deelbare of ondeelbare verbintenissen, artt. 1346-1348 B.W. Het laatste art. regelt het geval, dat de strafbepaling zelf ondeelbaar is, art. 1347 het geval, dat het strafbeding juist strekt om nakoming bij gedeelten te voorkomen. — Zie ten slotte artt. 1206 en 1209 B.W., die de rechten van pand en hypotheek ondeelbaar verklaren, zoodat ze voor hun geheel onaangetast blijven, totdat de schuld ten volle is voldaan. Ook bij verdeeling van het verbonden goed blijft het verband op het geheel rusten (1245 B.W.). — Een dergelijke bepaling bevat art. 786 B.W. voor grondrenten: bij verdeeling van den grond blijft ieder deel voor de geheele rente verbonden.