Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Bulgarije

betekenis & definitie

Bulgarije - (of Boelgarije), koninkrijk, één der z.g. Balkanstaten, gelegen in het O. van het Balkan-schiereiland*. Grootte en grenzen zijn onder de tegenwoordige omstandigheden moeielijk aan te geven. Bij den vrede van Boekarest (10 Augustus 1913) was B. 114.000 K.M.2 groot (in 1910 96350 K.M.2); het grensde in het N. aan Roemenië, in het W. aan Servië, in het Z. aan Griekenland, de Egeesche zee en het Turksche Rijk, in het O. aan de Zwarte Zee.

Natuurlijke gesteldheid. Het B. van 1913 kan men verdeelen in: 1. het Bulgaarsche Plateau tusschen Donau en 2. Balkan; 3. het hoogland van West-Bulgarije; 4. het Thracische Bergland of Oost-Macedonië; 5. de boven-Maritzavlakte of Oost-Roemelië. — 1. Het Bulgaarsche Plateau verheft zich met een steilen rand van 100 a 200 M. hoogte boven de Donauvlakte en glooit dan Zuidwaarts langzaam op tot een hoogte van ± 450 M. tot aan den Noordvoet van den Balkan. Het is opgebouwd uit horizontale lagen van kalk- en zandsteen en is bedekt met een lösslaag. De rivieren, die van den Balkan naar den Donau stroomen, hebben diepe, soms kloofachtige dalen erin gesneden, die dit tafelland in een aantal geïsoleerde plateau’s verdeelen. 2. De Balkan begint in het N. W. bij het dal van de Timok, gaat dan eerst naar het Z.O., dan Oostwaarts, is 600 K.M. lang en 21 tot 45 K.M. breed. De kam heeft meest zachte vormen; de N.-kant, die met dichte eiken-, beuken- en dennenwouden bedekt is, is veel minder steil, dan de dikwijls kale Zuidkant. Slechts één rivier, de Isker, breekt dwars door het gebergte heen; toch gaan talrijke, betrekkelijk gemakkelijke passen er over; de voornaamste is de Sjipkapas. De hoogste toppen verheffen zich boven de boomgrens, zooals de Midsjor (2186 M.) in den Westelijken, de Joemroektsjal (2375 M.) in den Midden-Balkan. De Oostelijke Balkan is breeder en lager en-door lengtedalen in verschillende ketens geleed.

Slechts weinige toppen verheffen zich hier boven de 1000 M. Ten Z. van den Midden-Balkan, door het lengtedal van de Toendzja hiervan gescheiden, verheft zich de Karadzja-dagh of AntiBalkan. 3. Het hoogland van West-Bulgarije ligt ingesloten tusschen den Westelijken Balkan, den Rilo-dagh en het Oost-Servische bergland. Het is het meest centrale gebied van het Balkan-schiereiland. In het midden verheft zich de geïsoleerde oud-eruptieve Vitosj (2300 M.), die aan alle kanten omgeven is door vruchtbare en voor het verkeer gunstig gelegen bekkens, waarvan de vlakte van Sofia het voornaamste is; de Isker stroomt hier door heen; naar de Aegeische zee gaat de Stroema door het bekken van Köstendil. 4. Het Tracische bergland, het oude Rhodope, is een massief van kristallijne leien in oud-eruptiefgesteente. Het heeft over het algemeen zachte vormen en is door diepe erosiedalen doorsneden; midden er door van het N.W.—Z.O. stroomt de Mesta (Kara-soe). Het hoogst verheft zich dit gebergte in het N.W., in het granietmassief Rilo-dagh, n.l. tot 2930 M. Men heeft hier nog uitgestrekte wouden, vooral van eiken en beuken. 5. Het hekken van OostRoemelië is een vruchtbare vlakte, met rijk kultuurland bedekt.

De Maritza, die op den Rilo-dagh ontspringt, de grootste rivier van het Balkanschiereiland na den Donau, stroomt er door heen. Zij ontvangt uit den Balkan de Toendzja. Het bekken is door een in hoofdzaak vulkanisch heuvelland van de Zwarte Zee en door een gneissplateau, dat de Rhodope- en Istrandsja-gebergten verbindt, van de vlakte der Beneden-Maritza gescheiden. Ook van dit laatste bekken is in 1915 door Turkije het Noordwestelijke gedeelte, ten Westen van de Maritza, aan Bulgarije afgestaan.

Het klimaat heeft een continentaal karakter. Het 540 M. hooggelegen Sofia heeft een gem. jaartemperatuur van 10.3°, een Januarivan 2.1° en een Julivan 21.9°. Soms daalt de thermometer ’s winters tot —30° C. De neerslag is plaatselijk zeer verschillend, maar over het algemeen matig; de zomers zijn droog; de meeste regen valt in het voorjaar en najaar; de winters zijn vaak rijk aan sneeuw.

Plantengroei. Evenals overal elders op het Balkan-schiereiland is het oorspronkelijke woud sterk verminderd; toch vindt men nog uitgestrekte wouden in de gebergten, b.v. in den Rhodope en op de Noordheliing van den Balkan, en ook in het N.O. van het Tafelland, nl. de z.g. Deli Orman. De bosschen bestaan zoowel uit naaldals loofhout (beuken, eiken). De vlakten, vooral in het O., dragen soms een steppekarakter. Zie BALKAN-SCHIEREILAND.

Plaatsen. De hoofdstad Sofia (103.000 inw.) ligt in den Noordwestelijken hoek van het land, maar in een beheerschende positie, wat het geheele Balkan-schiereiland aangaat, aan den grooten Orientspoorweg en aan den weg, die door het Isker-dal naar het N. gaat. In hetzelfde gebiedligt ook Köstendil (14.000 inw.). Aan den Donau liggen o. a. de havens Widin (19.000 inw.), Lom (11.000 inw.), Sistova (13.000 inw.), Roestsjoek (36.000 inw.); op het Bulgaarsche plateau Plevna (Pleven) (23.000 inw.), de oude hoofdstad Tirnova (13.000 inw.), Wratza (16.000 inw.), Sjoemla (22.000 inw.); in het dal tusschen Balkan en Karadzja-dagh: Kazanlik (11.000 inw.) en Slivno (Sliven) (51.000 inw.); in het bekken van OostRoemelië: Philippopel (48.000 inw.), Stara-Zagora (22.000 inw.), Tatar-Pazar-djik (18.000 inw.), Jamboli (16.000 inw.), Tsjirpan (12.000 inw.); aan de Zwarte Zee de havens Varna (41.000 inw.) en Boergas (15.000 inw.); aan de Aegeïsche Zee verkreeg B. de haven Dede-Agatsj.

Politieke verdeeling. Vóór 1913 was B. verdeeld in 12 districten, n.l.:

Köstendil 4728 K.M.2231.000 inw. 49 per K.M.2 Plevna 7661 ,, 366.000 ,, 48 ,, Roestsjoek 7591 ,, 406.000 ,, 53 ,, Sjoemla 5999 ,, 283.000 ,, 47 ,, Sofia 9675 ,, 482.000 ,, 50 ,, Tirnovo 7745 ,, 448.000 ,, 58 ,, Warna 9031 ,, 330.000 ,, 36 ,, Widin 4405 ,, 238.000 ,, 54 ,, Wratza 6916 ,, 312.000 ,, 45 ,, Boergas 11856 ,, 325.000 ,, 30 ,, Philippopel 10125 ,, 447.000 ,, 44 ,, Stara-Zagora 10613 ,, 443.000 ,, 42 ,, Bij den vrede van Boekarest werd ten koste van Turkije een gebied van 36.000 K.M.2 met met 783.000 inw., 22 per K.M.2 aan B. toegevoegd; doch een gebied van 8340 K.M.2 met 286.000 inw., in het N.O. van het land aan Roemenië afgestaan.

De bevolking werd in 1914 geschat op 4.753.000 inwoners; in 1910 waren er 4.337.516, waarvan 2.206.691 mannen en 2.130.825 vrouwen.

Uit het bovengemelde blijkt, dat de bevolking tamelijk gelijkmatig verdeeld is. Het dichtst bevolkt is het centrale gedeelte van het plateau (districten Roestsjoek en Tirnova), het dunst, behalve het nieuwe gewonnen deel van Macedonië, het kustgebied van de Zwarte Zee. Verreweg het grootste gedeelte der bevolking behoort tot de Bulgaren. De oorspronkelijke B. behoorden tot het Mongoolsche ras en kwamen uit het Wolgagebied, maar vermengden zich spoedig met de oorspronkelijke Slavische bevolking, wier taal zij overnamen. In 1910 woonden in B. 3.500.000 Bulgaren, 466.000 Turken, 121.000 Zigeuners, 80.000 Roemenen, 43.000 Grieken, 40.000 Joden. Het meerendeel der bevolking is Grieksch-Orthodox, nl. 3.644.000; sedert 1872 is de Bulgaarsche Kerk echter autocephaal en door den Patriarch van Constantinopel schismatisch verklaard. Verder zijn er nog 602.000 Mohammedanen.

Taal en letterkunde. De Bulgaarsche taal behoort tot de Z.-Oostelijke groep van de Slavische talen. Haar gebied wordt in het Noorden door de Donau, in het Westen door Servië en Albanië, en in het Zuiden en Z.-Oosten door het Grieksche taalgebied begrensd. De Zuidelijkste en Zuidwestelijkste punten van het gebied zijn het Meer van Ochrida, Castoria, Saloniki en de buurt van Adrianopel, terwijl in het Oosten, naar den kant van de Zwarte Zee, een Bulgaarsch sprekende bevolking met eene, die Turksch spreekt, gemengd is. Er zijn bovendien uitgebreide Bulgaarsch sprekende nederzettingen in Rusland, bv. in het Z. van Bessarabië en ten N.W. van de Zee van Azof. In het geheel wordt het Bulgaarsch door ongeveer 5 millioen menschen gesproken. In zijn oudsten vorm is het Bulgaarsch vermoedelijk ontstaan uit het Kerk-slavisch, de taal van den godsdienst, den Bijbel en van andere kerkelijke boeken bij de Grieksch-Katholieke Slaven, welke taal zich in haar ouden vorm in Rusland en Servië nog na de 18e eeuw heeft gehandhaafd. Tot ongeveer de 12de eeuw schijnt dit Kerk-slavisch de taal der Bulgaren geweest te zijn.

Men noemt dezen vorm het Oud-Bulgaarsch. Omstreeks de 12de eeuw heeft zich hieruit het Midden-Bulgaarsch ontwikkeld, en daaruit is, met groote veranderingen, langzamerhand het tegenwoordige Nieuw-Bulgaarsch ontstaan. Deze veranderingen zijn b.v. het verlies van alle declinatie-uitgangen, van de vergrootende en overtreffende trap der bijvoegelijke naamwoorden en van verschillende vormen der werkwoorden. Bovendien is er zeer veel vreemds uit andere talen overgenomen, zoo het gebruik om het lidwoord achter het zelfstandig naamwoord te plaatsen b.v. wreme = weer, wremeto = het weer. Deze eigenaardigheid heeft de taal met het Walachijsch en Albaneesch gemeen. Verder zijn er langzamerhand zeer veel Turksche, Grieksche, Albaneesche en Roemeensche woorden de taal binnengeslopen. Het Bulgaarsch schrift is Cyrillisch. De uitspraak is niet overal dezelfde; men onderscheidt een Oost-B., een West-B., en een Z.W.-Bulgaarsch dialect.

De litteratuur van het Nieuw-Bulgaarsch is van zeer jongen datum. Het eerste werk, dat in het B. gedrukt werd, is een godsdienstig boek, dat in 1806 door Sophronius, Bisschop van Wratscha werd uitgegeven. De eerste letterkundige producten, tot in de veertiger jaren, hebben bijna alle een paedagogisch karakter. Omstreeks 1880 bestond de Nieuw-Bulgaarsche litteratuur uit ongeveer 800 boeken en 50 periodieken. Thans bestaan er genoeg zelfstandige werken in het NieuwBulgaarsch, maar veel oorspronkelijke waarde hebben ze niet. Daarentegen is er een rijke schat van volksliederen en sprookjes, die veel op de Servische gelijken, waarvan er vele verzameld en uitgegeven zijn. Een vertaling van Bulg. volksliederen in het Duitsch bestaat van de hand van G. Rosen (Bulgarische Volksdichtungen, Leipzig, 1879).

Bestaansmiddelen. Landbouw is verreweg het hoofdmiddel van bestaan; ofschoon hij nog niet op hoogen trap staat, is er in den laatsten tijd veel verbeterd. De lössbodem van het plateau de bekkens om den Vitosj, de kleivlakten langs de Boven-Maritza zijn zeer vruchtbaar. 6/7 der bevolking leeft van den landbouw; de voorn. producten zijn: maïs en tarwe; verder worden gerst, rogge en boonen veel verbouwd; in het warmere Maritza-bekken ook wat rijst, sesam en katoen, terwijl de dorpen er door boomgaarden omgeven zijn (vooral pruimen en moerbeien). In het lengtedal van de Toendzja teelt men rozen, ten behoeve van de rozenoliebereiding. Dank zij de bergwouden en den Deli Orman voert B. ook wat hout uit. De veeteelt is niet zoo belangrijk als de landbouw, maar toch nog aanzienlijk. In 1905 waren er in B. ruim 8.000.000 schapen, 1.370.000 geiten, 2.167.000 runderen, 5.366.000 paarden, 463.000 varkens, 136.000 ezels en muildieren; ook aan zijde- en bijenteelt wordt gedaan. Joghurt is een volksvoedsel; boter, kaas, wol, talk, huiden, leer en levend vee worden ook uitgevoerd. — Steenkolenmijnen vindt men bij Pernik en bij Trevna in den Balkan; verder komt veel ijzer voor, en een weinig goud, zilver, lood, mangaan en koper. —De indusstrie is meestal klein-industrie, maar als zoodanig niet onbelangrijk; men vervaardigt vooral wollen en katoenen goederen, passement, rozenolie en sigaretten.

Handel en verkeer. De import bedroeg in 1912 /102.293.000, de export / 76,087.000; in 1911 waren deze cijfers resp. / 95.685.500 en / 88.624.000. De grootste importeurs waren Oostenrijk, Duitschland en Engeland; naar België en Turkije werd het meest uitgevoerd. Voorn. importartikelen: textielproducten, machinerieën, enz. en timmerhout; voorn, exportartikelen: korensoorten, boonen, kaas en rozenolie. De voorn, wegen voor den buitenlandschen handel zijn de zee, de Donau en de Groote Orientspoorweg. Zeehavens van beteekenis zijn Varna en Boergas aan de Zwarte Zee en Dede Agatsj aan de Aegeïsche Zee; voorn. Donauhavens: Roestsjoek, Sistova en Widin.

De handelsvloot bestond in 1913 uit 9 schepen (6 stoomschepen) tezamen 4044 ton. In 1912 werden de havens door 18818 schepen, metende 4.504.196 ton, aangedaan. In 1913 had B. 2428 K.M. spoorweg en 242 in aanleg. De hoofdlijnen zijn de Groote Orientweg, die langs de beide hoofdsteden Sofia en Philippopel voert, de lijn Sofia—Iskerdal— Donau, die aansluit aan de lijn Plevna—Varna, resp. Boergas, de lijn Varna—Roestsjoek, de lijn Moestafa-Pasja—Dede-Agatsj en die van hier naar Saloniki. B. is aangesloten bij de Latijnsche muntunie: 1 Lev = 1 franc.

Bestuur, enz. De koning (Czaar) heeft den titel van koning der Bulgaren; de volksvertegenwoordiging heet Sobranje ; de leden worden voor vier jaar door algemeen stemrecht gekozen. Bij grondwetsherziening, enz. wordt de Sobranja in dubbelen getale opgeroepen. In 1912, het laatste jaar voor de reeks Balkanoorlogen, bedroegen de staatsinkomsten ƒ 91.330.000, de uitgaven f 90.686.400. In 1914 de nationale schuld f 421.746.864. De Bulgaarsche vlag bestaat uit drie horizontale banen: wit, groen en rood; het wapen is rood met een leeuw van goud, gekroond met een koninklijke kroon.

Leger. Volgens de Wet van 1897, aangevuld in 1903 en 1908, bestaat in B. algemeene weerplicht van het voleindigde 20e tot het voleindigde 46e levensjaar. De actieve dienstplicht duurt bij de infanterie 2 jaar en bij de overige wapens 3 jaar. Daarna behooren de manschappen gedurende 20, resp. 19 jaar tot de reserve en gaan daarna in den landstorm over. Vrijwillige dienstneming is van het 14e tot het 18e levensjaar geoorloofd. In geval van oorlog kunnen alle jongelieden van het 17e levensjaar af onder de wapens worden geroepen. Mohammedanen kunnen zich vrijkoopen. Voor meer ontwikkelden is éénjarige diensttijd ingesteld.

Zij, die niet ingelijfd worden, betalen weerbelasting. De reserve wordt ieder jaar onder de wapenen geroepen gedurende 1 a 4 weken; evenzoo de landstorm gedurende 3 a 7 dagen. In vredestijd bestaat het leger uit 9 divisiën (samengevoegd tot 3 legerinspectiën), te zamen tellende: 36 reg. inf. (a 2 bataljons), 11 reg. cavalarie, 9 reg. veld-artill. 3 reg. bergartill., 3 batterijen veldhouwitsers, 3 groepen belegeringsartill., 3 batalj. pioniers, 1 spoorwegbatalj., 1 telegr.-batalj., 1 pontonnierbatalj., 1 luchtschipper-, 1 automobiel-, 1 wielrijders- en 1 verlichtingscompagnie, benevens 3 treindetachementen en 16 grenscompagnieën. De vredessterkte bedraagt ongeveer 3900 officieren en 66.000 man. In oorlogstijd worden van de 9 vredesdivisiën, 18 oorlogsdivisiën en 1 cav. divisie, met verhoogde sterkte geformeerd. Het aantal batalj. inf. wordt dan van 72 opgevoerd tot 288. De totale oorlogssterkte bedraagt ongev.

350.000 man, d. i. ruim 8% der bevolking. Bovendien kunnen nog 72 landstormbatalj. (van 500 man) onder de wapenen werden gebracht, waardoor een oorlogssterkte van bijna 400.000 man kan worden bereikt.

Geschiedenis. Noord-Bulgarije vormde in den Romeinschen tijd een deel der provincie Moesia, terwijl het Zuidelijk deel tot Thracia behoorde. De bevolking, Daciërs of Geten en Moesiërs, behoorde tot de groote groep der Thracisch-Blyrische volken en werd gedurende den Romeinschen tijd deels gelatiniseerd, deels vergriekscht. Gedurende de volksverhuizing werd dit gebied ontvolkt door de invallen der Goten en Hunnen, maar later door Slavische volksstammen opnieuw bezet, die voortdurend in strijd waren met het Oost-Romeinsche Rijk. In de 7e eeuw kwamen van over den Donau de Mongoolsche Bulgaren, die hier in 680 onder hun Khan Asparoech een eigen rijk stichtten. De Bulgaren versmolten met de oorspronkelijke bevolking tot één volk; reeds in de 9e eeuw spraken zij Slavisch. De Khan Boris (Michael) nam in 864 het Christendom en den koningstitel aan.

In dezen tijd predikten Cyrillus en Methodius, door den patriarch van Konstantinopel gezonden, het Christendom. Na langdurige oorlogen met het Byzantijnsche Rijk werd B. in 1018 bij dit rijk ingelijfd, waartoe het tot 1186 bleef behooren. Toen maakte het zich onder de broeders Peter en Asan weer onafhankelijk en werd verder door de tsarendynastie der Asaniden geregeerd. De geschiedenis van dit Rijk verhaalt van een aaneengeschakelde reeks van oorlogen, vooral met de Hongaren en met het Byzantijnsche, resp. Latijnsche Rijk. Keizer Boudewijn van Vlaanderen sneuvelde in 1209 in den slag bij Tirnovo ; Macedonië en Thracië werden in 1227 veroverd, maar gingen in 1425 weer verloren.

In de 14e eeuw beginnen de invallen van de Turken; in 1365 moest Tsaar Johannes Sjisman de Turksche souvereiniteit erkennen; met de Serven verbonden, trachtte hij zich weer onafhankelijk te maken; maar nadat de eersten in den slag op het Lijsterveld (1389) verslagen waren en na de verovering van Timovo (1393) werd B. geheel bij ' het Turksche Rijk ingelijfd. Onder de langdurige heerschappij der Turken verdween het nationaliteitsgevoel bijna geheel en werd pas weer eenigszins opgewekt gedurende den Krimoorlog (1853— 55). In 1872 maakte de Bulgaarsche Kerk zich los van het patriarchaat van Constantinopel en herkreeg zij haar vroeger bezeten autonomie onder den naam van het Bulgaarsche exarchaat. Gedurende de Bosnische troebelen (1875—76) hadden hier en daar opstanden plaats, die echter buitengewoon bloedig werden onderdrukt. Dit maakte een diepen indruk op de Europeesche publieke opinie (Gladstone’s boek: Bulgarian Horrors); de mogendheden, vooral Rusland en Engeland, stelden toen Turkije voor, van het Bulgaarsche gebied autonome provincies te maken met Christelijke gouverneurs. Toen de Porte dit weigerde, brak de Russisch—Turksche oorlog uit (1877 —’78). Bij den vrede van San Stefano werd Bulgarije als een zelfstandige, doch aan Turkije schatplichtige staat gesticht en zijn grenzen tot aan de Egeesche Zee uitgebreid; op het Berlijnsche Congres werd echter den 13en Juli 1878 bepaald, dat het nieuwe vorstendom beperkt zou zijn tot het gebied tusschen Donau en Balkan. Het boven-Maritzabekken (Oost-Roemelië of Zuid-Bulgarije) werd een autonome provincie van het Turksche Rijk met een door den sultan benoemden Gouverneur.

Het in hoofdzaak door Bulgaren bewoonde Macedonië bleef echter Turksch. In 1879 koos Bulgarije Prins Alexander* van Battenberg tot vorst, wiens regeeting aanvankelijk ten gevolge van den hevigen partijstrijd en van Russische intriges vele moeilijkheden te overwinnen had; in 1885 vereenigde zich Oost-Roemelië, na een korten opstand tegen den zin van Rusland, met het vorstendom B. Dit had een oorlog met Servië (1885—1886, 3 Maart 1886, vrede van Boekarest) ten gevolge, die gelukkig voor B. afliep; terwijl bij het protokol van Constantinopel (5 April 1886) Turkije de vereeniging van Oost-Roemelië met Bulgarije erkende. Ten gevolge van Russische intriges werd Alexander in 1886 verdreven en in 1887 (7 Juli) prins Ferdinand van Saksen-Coburg tot vorst gekozen. In 1896, nadat de kroonprins Boris tot de Grieksch-Katholieke kerk was overgegaan, kwam er verandering in de betrekkingen met Rusland tot stand en erkende Turkije Ferdinand als vorst van B. en gouverneurgeneraal van Oost-Roemelië. 5 October 1908 verklaarde Bulgarije zich onafhankelijk van Turkije en in 1911 nam Ferdinand den titel van Koning (Tsaar) aan. 30 September 1912 brak de le Balkanoorlog uit, waarin Bulgarije, met de andere Balkanstaten verbonden, een groot gebied op Turkije veroverde. Om de verdeeling van den buit begon in Juni 1913 de 2e Balkanoorlog van de overige Balkanstaten tegen B. Na de inmenging van Roemenië kwam 10 Aug. 1913 de vrede van Boekarest tot stand, waarbij B. ten koste van Turkije Oost-Macedonië verkreeg, met een kuststrook van den meridiaan van Thasos tot den mond der Maritza en in het Z.O., aan de Zwarte Zee het stroomgebied van de Goljema; daarentegen moest het aan Roemenië het Zuidelijk deel van de Dobroedja afstaan. Nadat Turkije in 1915 aan B. het deel ten W. van de Maritza in de Thracische vlakte had afgestaan, namen de Bulgaren aan den in 1914 begonnen wereldoorlog deel aan de zijde der Centrale Mogendheden.