Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brazilië

betekenis & definitie

Brazilië (Vereenigde Staten van), republiek in het O. van Z.-Amerika, behoorende tot de groote staten op aarde. De oppervlakte bedraagt 8.500.000 K.M., zoodat in Amerika alleen Canada en de Ver. St. van N.-Amerika grooter zijn, en daarbuiten alleen het Russische rijk en China het eenigszins overtreffen.

B. reikt van 4½° N. Br. bij Kaap Orange en aan de grens van Venezuela tot 33½° Z. Br. d. i. de Zuidpunt van het schiereiland Mirim. B. grenst aan alle staten van Z.-Amerika, behalve Ecuador en Chili en daardoor is te verwachten, dat het een zeer belangrijke plaats inneemt onder en van grooten invloed is op al deze staten, vooral waar het bijna de helft beslaat van het geheele werelddeel.

A l g e m e e n e g e s t e l d h e i d. B. wordt grootendeels ingenomen door een uitgestrekt, maar niet hoog bergland en door de Amazone-vlakte. Het Braziliaansche bergland vormt niettegenstaande zijn groote uitgebreidheid toch in alle opzichten een geheel. Het is buitengewoon oud; reeds in het de geologische oudheid, het arohaeïcum, werden de toen gevormde gneis- en granietmassa’s tot gebergten gevouwen. Daarop liggen horizontaal tal van gesteenten uit het primaire tijdvak, die door vulkanische werkzaamheid werden doorboord. Gedurende de volgende geologische perioden hadden nog tal van afzettingen plaats en ving aan de 0.kust de vorming van koraalriffen aan, maar in hoofdzaak waren de bewegingen van het land reeds tot rust gekomen, toen de vorming van andere deelen der aarde nog in vollen gang waren. Vulkanen komen thans nergens meer voor. Het geheel heeft het karakter van een plateau, waarin rivieren zich diepe, breede kloven uitgeschuurd hebben, zoodat slechts smalle strooken overbleven, die vaak den vorm hebben van bergketens, die serra’s worden genoemd. De hoogvlakten heeten chapada’s.

Zeer duidelijk komen de serra’s aan den dag in het W. bij de grens van Bolivia, terwijl zich daar het plateau van Matto Grosso als voorbeeld van een chapada bevindt. Het hoogst verheffen zich de ketenen nabij de kust, samen bekend als Serra Oriental. In het Z. vangt het aan onder den naam van Serra Geral. Hieraan sluit de S. do Mar. Evenwijdig daarmee strekt zich de S. de Mantiqueira uit, waarin zich de Orgues tot 2232 M. verheft en de Itatiaya, de hoogste top van B. tot 2712 M. De S. de Espinhaço loopt langs den rechteroever van de San Francisco, met toppen van 1800 M.; hij zet zich voort in de Diamentina, die als S. Borborema over de San Francisco gaat en bij Kaap San Roque eindigt. Als afzonderlijke hoogvlakten kunnen in het gebergte worden onderscheiden: die van de Parana, hoogste punt 1000 M.; die van Matto Grosso; van de San Francisco, hoogste punt 800 M.; en van de Parnahyha.

De Amazonevlakte (voor de rivier, zie AMAZONE) heeft in het W. een buitengewone breedte, maar uitloopers van het bergland in het Z. en van het Parima-, Maan-, en Toemac Hoemacgebergte in het N., krimpen haar in ’t O. steeds meer in, zoodat het dal van de rivier, nadat de Tapajoz is opgenomen, smal wordt.

R i v i e r e n. De hoofdrivier van Brazilië is de Amazone, ⅗ van het land behoort tot haar stroomgebied. Het tweede belangrijke stroomgebied ⅛ van B.) is dat van de la Plata, die haar water ontvangt van de Parana met haar zijrivier de Paraguay en van de Uruguay. In het N. en O. storten nog eenige rivieren zich zelfstandig in zee uit. Van deze kustrivieren verdient het eerst vermelding de San Francisco, die over een lengte van 2900 K.M. geheel door B. stroomt, en de eenige rivier is, welke door het kustgebergte heen breekt, waar de Paulo Affonso-waterval zich bebevindt. In den Atlantischen Oceaan komen verder uit: de 1400 K.M. lange Parnahyba met een veelarmige delta, bij de gelijknamige plaats; de Paraguasso bij Bahia, de Piranga, de Parahyba, die ten N. van Rio de Janeiro stroomt, en de Jacuhy, die uitmondt bij Porto Alegro. De laatste rivier stort zich in de ruim 9000 K.M2. groote lagune van Patos, die een prachtigen scheepvaartweg vormt en door een nauwe opening is verbonden met den Oceaan.

Een kanaal brengt de verbinding tot stand met het Zuidelijker gelegen Lagoa Mirim. Ook in beteekenis voor de scheepvaart staat de Amazone bovenaan. Zij is bevaarbaar in geheel B. en bezit meer dan 100 bevaarbare zijrivieren. De meeste zijrivieren van de Parana zijn eveneens zelfs voor groote schepen bevaarbaar, maar haar beteekenis vermindert aanmerkelijk door de vele stroomversnellingen en watervallen, waaronder de 30 M. hooge Salto da Victoria in de Iguassa. De Parana zelf vormt o. m. de Urubupunga-waterval, maar blijft daar beneden voor het verkeer van groote beteekenis. De Paraguay is op vele plaatsen niet meer dan eenige Meters diep, maar wordt toch druk bevaren, hetgeen niet het geval is met de Uruguay, die te veel watervallen en stroomversnellingen heeft en te bochtig is.

K l i m a a t. Het groot aantal belangrijke rivieren, dat B. bezit, wijst er reeds op, dat we hier in een regenrijk gebied zijn, terwijl de ligging onder en nabij den equator ook een hooge temperatuur doet verwachten. De groote uitgestrektheid van B. maakt het echter moeilijk van één klimaat te spreken. We moeten wel onderscheiden: A. het tropische gedeelte en B. het in het Z. gelegen subtropische gebied. A. Ook het tropische gebied kan niet als een geheel beschouwd worden; de laagvlakte van de Amazone moet immers noodzakelijk een ander klimaat hebben dan de hoogvlakten in het centrum en dit zal weer verschillen van de kustgebieden. Het Amazonegebied ligt aan beide zijden van den equator, in hoofdzaak echter op het Zuidelijk halfrond; aanzienlijke verschillen in hoogte komen niet voor, vandaar dat het klimaat zeer regelmatig is, zoowel wat betreft temperatuur als regenval. Toch zijn geen van deze beide buitengewoon hoog.

Van 4 plaatsen (Para, Obidos, Manaos en Iquitos) heeft men klimatologische gegevens. Wel liggen deze plaatsen alle aan de hoofdrivier en geven ze dus niet een in alle opzichten juist beeld van het geheele gebied,maar zij doen toch zien, dat de warmste maand gemiddeld 26.5°, de koudste 25° bedraagt. Alleen van Mei tot Juli komen de friagem d. z. koude periodes voor, die haar ontstaan danken aan Westenwinden, welke van de hooge Andes komen en als vento de cima (winden van boven) bekend staan. In dezen tijd komen ook heftige temperatuurschommelingen voor, in enkele uren soms een verschil van 20°, terwijl waargenomen is een stijgen van den thermometer tot 41°, gevolgd door een daling tot 4° C. Door opstijgende lucht en door den uit den Atlantischen Oceaan komenden N.O.-passaat ontvangt dit gebied veel regen. De Z.O.-passaat moet veel van zijn waterdamp aan de hooge Z.O.-kust afstaan; wanneer dan ook van Juni tot September deze wind tot over den equator waait, heerscht in het Amazonegebied een droge periode. In de droogste maand valt echter toch nog 50 m.M. Gemiddeld valt per jaar 2000—2500 m.M.; in het W. meer dan in het O.; vooral ’s nachts hebben stortregens plaats.

Buitengewoon groot en hinderlijk is de vochtigheid in het W.; geneesmiddelen kunnen niet in vasten toestand worden bewaard, kruit blijft steeds vochtig, enz. De hoogvlakten in het centrum hebben een veel minder gelijkmatig klimaat. De winden veroorzaken hier warme en vochtige, dan weer koude en droge tijden; temperatuurverschillen van 20° C. zijn niet zeldzaam. Gemiddeld bedraagt de temperatuur toch nog 25.6° C., en alleen in de hoogste gebieden staat de thermometer in Augustus (de winter) wel eens op het vriespunt. Van October tot April heerschen tropische stortbuien en valt ongeveer 9/10 van allen regen; de rest van het jaar is vrij droog, hoewel het dan ook soms 2 dagen achtereen regent. Vooral het klimaat van de hoogvlakte van Matto Grosso wordt als zeer gezond geprezen. — Het kustgebied van den tropischen gordel bezit een zeer hooge temperatuur, vooral een weinig landwaarts in; zelfs in den winter daalt zij niet beneden 25° C. Het N. is zeer droog. De staat Ceara heeft verbazend veel van droogte te lijden; Quixeramobim heeft daar per jaar niet meer dan 600 m.M. regen, terwijl de gemiddelde temperatuur 27.3° C. bedraagt, de verdamping dus zeer groot is. Rivierbeddingen drogen uit, planten verdorren, dieren komen om, menschen vluchten naar de kustplaatsen, — doch bij den eersten regen wordt alles weer groen en verandert als met tooverslag.

Herhaalt zich de droogte een volgend jaar, dan is een ramp nauwelijks te vermijden. Bij de groote droogte van 1878 kwamen in de staat Fortaleza ruim 25.000 vluchtelingen om het leven. Door irrigatiewerken is veel verbetering in dezen toestand gebracht. Wanneer naar het Z. Kaap San Roque is gepasseerd, verandert het klimaat. Wel blijft de temperatuur hoog, in Bahia b.v. gemiddeld 25°, in Rio de Janeiro 22½°, in Santos 21.9°, maar de regenval neemt aanzienlijk toe, doordat de Zuid-Oost-passaat het geheele jaar nagenoeg loodrecht op de kust blijft waaien en tegen de gebergten stuit. Bahia ontvangt daardoor 1944 m.M. regen per jaar, Santos ruim 2300 m.M., terwijl Alto da Serra aan de O.-zijde der Serra do Mar zelfs 3700 m.M. ontvangt; Rio de Janeiro minder, n.l. 1100 m.M. Naar het binnenland neemt zoowel temperatuur als regenval snel af; de thermometer daalt er ’s winters 2 a 3 graden onder nul.

B. Het subtropische gebied is veel kleiner en omvat de drie Zuidelijke staten Parana, St. Catharina en Rio Grande do Sul. Hier komen werkelijke winters voor. Al bedraagt de gemiddelde temperatuur van de koudste maand in Rio Grande nog 12½°, toch vriezen de meren in het Z. ’s nachts vaak dicht, en komen dagen voor van aanhoudende vorst. Zoo bleef te St. Catharina in Juli 1858 de sneeuw 14 dagen liggen, terwijl daar dienzelfden winter ruim 30.000 stuks vee doodvroren. In ’t algemeen is de winter de regentijd, de zomer daarentegen is heet en droog, het gras verdort in December, beken drogen uit, alles snakt naar water.

P l a n t e n g r o e i e n f l o r a. Deze zijn vooral bekend geworden door de groote reizen van Martius en Spix in de jaren 1817—1820, welke onderzoekers in opdracht van den Koning van Beieren een groot deel van B. doorkruist hebben en een ontzaglijk aantal planten hebben verzameld. De resultaten van deze reis zijn neergelegd in Spix und Martius, Reise in Brasilien, 3 Bande, 1823—1831 en in de Flora Brasiliensis, een foliowerk in 25 deelen, geillustreerd met ruim 3000 platen, dat in 1840 begonnen door Martius zelf, en voortgezet door Eichler in 1906 voltooid werd onder leiding van I. Urban. Het kost thans 6000 Mark. Later hebben tal van reizigers de gegevens van Martius en Spix aangevuld, zoowel door plantengeografische waarnemingen als door het maken van botanische verzamelingen. Toch heeft zich de plantengeografische indeeling van het land, door Martius voor het eerst opgesteld, in hoofdzaak kunnen handhaven. — Het spreekt vanzelf, dat een gebied, dat zich over meer dan 35 breedtegraden uitstrekt, geen gelijkmatig plantenkleed kan hebben, maar dat de groote verschillen in het klimaat der deelen, zullen samengaan met verschillen in de vegetatie. Het N.lijk deel omvat een apart plantengeografisch gebied, dat zich trouwens ook buiten de grenzen van B. naar het Noorden uitstrekt en behalve het Amazone-gebied, ook een deel van het stroomgebied van de Orinoko en verder Guyana omvat. Het wordt aangeduid met den naam van Hylaea en is in hoofdzaak een groot woudgebied en met alle typische kenmerken van het trop. amerik. regenwoud, d.z. het groote aantal soorten van boomen, waaronder Leguminosen en Lauraceeën een voorname plaats innemen, de groote hoeveelheid Palmen, die echter in den schaduw van de woudboomen blijven, de massa Varens, Musaceeën, Marantaceeën en Zingiberaceeën op den bodem, en het algemeen voorkomen van epiphyten en lianen. Men onderscheidt twee typen van oerwoud, het Igapo-woud, het deel dat in het overstroomingsgebied der rivieren ligt en waar dus de boschbodem gedurende een paar maanden van het jaar onder water staat.

Hier zijn de boomen niet bijzonder hoog, de Palmen in verhouding hooger en zeer talrijk, de epiphyten en klimplanten daarentegen schaarsch. Veel meer typisch is het op de hoogere gronden voorkomende Ete-woud, waarvan de bodem nooit overstroomd wordt en waar vooral de groote boomen met harde laurierachtige bladeren een voorname plaats innemen. (Zie voor een uitvoeriger beschrijving van het trop. Amerik. regenwoud het artikel SURINAME, plantengroei). Een gebied, dat zich wat uiterlijk aangaat bij de Hylaea aansluit is het O.Braziliaansche woudgebied, dat aan de O.kust, van het binnenland gescheiden door het kustgebergte, de Serra do Mar, een strook van meer dan 12 breedtegraden in beslag neemt. Door zijn zuidelijke ligging wijkt het in zijn bestanddeelen van de Hylaea af, doch komt er overigens veel mee overeen. Ten W. van de Serra do Mar ligt het hoogland, dat een zeer groot deel van B. inneemt, en dat door zijn gemiddelde hoogte van 1300 M. b. zee en zijn veel geringere regenval in plantengroei belangrijk afwijkt van het woudgebied. Afgescheiden van de flora der hoogere deelen boven 1500 M. die het karakter van een bergflora vertoonen, herbergt het bovengenoemde groote hoogland een tweetal typische plantenformaties. De het dichtst bij den evenaar gelegen deelen vertoonen de Caatinga (Catinga) d. i. licht woud genoemde formatie, een laag bosch, waarvan de boomen of heesters in het begin van den drogen tijd, d. i. in Februari hun bladeren laten vallen en tenslotte gedurende eenige maanden geheel kaal staan.

Het Zuidelijk daarvan gelegen gebied heeft meer een savannenkarakter en wordt Campos genoemd. Deze formatie is vooral typisch in de prov. Minas Geraes ontwikkeld. Het is voor een groot deel een grasvlakte, begroeid met blauwgroene grassoorten, die in den drogen winter (Mei—Juli) geheel verdroogd zijn. Daartusschen vindt men groepjes van lage boomen of struiken.

Tegen het voorjaar, d. i. van Aug. tot Oct., als de regens beginnen te vallen, verliezen de boomen geheel hun bladeren, doch tegelijk wordt nieuw jong loof gevormd, het gras wordt weelderiger en tal van kruiden en kleine heesters beginnen te bloeien, zoodat de Campos ten slotte een kleurrijk bloemenkleed zijn geworden, dat tot den drogen tijd zijn kleur blijft houden. Zoowel in de Caatinga als in de Campos komen op plekken, waar voldoende water in den bodem blijft, kleine groepen van hoog geboomte voor, die Capoes genoemd worden. Op andere plaatsen bedekken lage struiken over een groote uitgestrektheid den bodem: men noemt ze Carascas. In het Zuiden, in de provincies Parana, St. Catharina en Rio Grande do Sul worden de Campos verdrongen door bosschen, waarin de Conifeer Araucaria brasiliana algemeen, of zelfs uitsluitend voorkomt.

G e z o n d h e i d s t o e s t a n d. Over den gezondheidstoestand in Brazilië loopen de meeningen zeer uiteen. In 1849 schijnt de cholera van Europa uit te zijn binnengekomen en heeft sindsdien vooral onder de zwarte bevolking buitengewoon veel offers geëischt; de gele koorts woedde in hoofdzaak onder de blanken; roodvonk en mazelen maakten veel slachtoffers onder de Indianen. De regeering heeft echter tal van sanitaire maatregelen genomen, waardoor veel verbetering is gekomen, vooral in de groote steden.

B e v o l k i n g. Volgens de uitkomsten van de volkstelling in 1900 bedroeg het aantal inwoners 17.320.000. Officieele berekeningen kwamen voor 1913 tot een cijfer van bijna 25 millioen inwoners. Hiermede zouden 44% van alle Zuid-Amerikanen in B. wonen. Deze cijfers zijn een bewijs voor de groote ontwikkeling van B., want bij de eerste volkstelling (!) in 1872 telde het land nog geen 10 millioen, terwijl de bevolking in 1888 geschat werd op 14 millioen zielen, hetgeen waarschijnlijk te hoog is. Het dichtst is de bevolking aan de O.kust, vooral in de staten Pernambuco, Alagoas, Sergipe en Rio de Janeiro, waar de dichtheid respectievelijk 12, 14, 12 en 18 inw. per K.M2. bedraagt, terwijl die van het geheele rijk niet meer dan 2.8 is. De bevolking is samengesteld uit: de oorspronkelijke bewoners, de Indianen, wier aantal waarschijnlijk niet meer dan 200.000 bedraagt, de Europeanen en de door hen ingevoerde negers. Per 1000 inwoners zijn de nationaliteiten als volgt verdeeld: 400 Blanken, 323 Mestiezen, 146 Negers en Mulatten, 90 Indianen, 41 andere.

Europeanen. Portugeezen waren de eerste Europeanen die B. betraden. Hun invloed komt nog sterk uit in de zeden en de taal, welke Portugeesch is. Ook nu nog behoort het grootste aantal der immigranten tot de Portugeezen, maar tal van andere nationaliteiten zijn daarbij gekomen. Van 1820 tot 1914 bedroeg het totaal immigranten ruim 3.300.000. De belangrijkste nationaliteiten waren als volgt vertegenwoordigd: Italianen 1.300.000, Portugeezen 860.000, Spanjaarden 403.000, Duitschers 115.000, Russen-Polen 92.000, Oostenrijkers 75.000, Turken en Arabieren 38.000, Franschen 26.000, Engelschen 20.000.

De Europeesche oorlog heeft een aanzienlijke afname van de immigratie tengevolge gehad. Leverde 1912 nog 180.000; 1913 zelfs 189.000 landverhuizers op, in 1914 liep dit aantal terug tot 82,572. Hierbij waren: 28.000 Portugeezen, 19.000 Spanjaarden, 16.000 Italianen. Het totaal aantal Europeanen bedraagt ongeveer 10 millioen, waarvan het grootste deel in de steden. In de Zuidelijke staten bevinden zich vrij aanzienlijke kolonies van Duitschers; in Rio Grande do Sul b.v. met 200.000, in Parana 180.000, in Santa Catharina 85.000 inwoners; bovendien zijn daar kolonies van Italianen met totaal 800.000, van Polen met 100.000 inwoners.

Negers werden sedert de 16e eeuw door de Europeanen ingevoerd ter vervanging van de Indianen als werkkrachten op de plantages. In 1818 was het aantal Negerslaven zoo toegenomen, dat zij de helft der bevolking uitmaakten en de regeering zich genoodzaakt zag in 1831 den verderen invoer te verbieden, welke echter clandestien tot 1856 werd voortgezet. In 1871 werden alle sedert dien uit slavinnen geboren kinderen vrij verklaard, in 1884 alle slaven ouder dan 60 jaar (hoeveel dit geweest zijn, staat niet vermeld, maar zeker niet veel), totdat in 1888 na heftigen tegenstand van de groot-grondbezitters de slavernij geheel werd afgeschaft. Men berekent, dat hierdoor 6 a 700.000 slaven hun vrijheid herkregen. Veel weggeloopen slaven zwerven in de wouden van het Amazonegebied rond. De negerslaven waren in het N.O. zoo talrijk, dat zij in de 17e eeuw een opstand dorsten wagen en in Pernambuco een kolonie konden stichten. Zij nemen ook thans daar een groote plaats in en wel: 23% der bevolking van Maranhão, 14% van Pernambuco, 12% van Rio Grande do Norte, 12% van Alagoas, 9% van Parahyba, 6% van Ceara. Ook in het Oosten komen er nog veel meer; het meest in de staat Rio n.i. 34 %, het minst in São Paulo, n.l. 10 %.

Indianen vormen wel de oorspronkelijke bevolking van B., maar hun aantal is gering, vergeleken bij de vele nieuwe bewoners. Alleen in het Amazonegebied vormen zij nog de meerderheid. Buitengewoon talrijk is het aantal stammen, waaronder er zijn, die op nog zeer lagen trap van beschaving staan en juist daarom in de laatste jaren veel door reizigers zijn bezocht en bestudeerd. Ofschoon de stammen tengevolge van hun dooreen wonen een zeer bont beeld vormen, laten zich toch wel eenige groepen onderscheiden. Het O., ten N. van de Amazone en Z.-waarts langs de Xingu en Tapajoz, wordt bijna uitsluitend bewoond door 3 groote stammen: de Tupi’s, de Karaïben o. a. de Bakairi en de Arowakken. Bovendien zwerven hier en daar woud- en riviernomaden rond, die in alle opzichten tot de laagst staande Indianen behoren en waarschijnlijk nakomelingen zijn van de alleroudste bewoners. Goede voorbeelden van deze groep zijn de Maku aan beide oevers van de beneden Rio Negro, de Mura, welke eens zeer gevreesde piraten waren aan de moerassige oevers van de beneden Madeira en Purus, en de Trumai in het brongebied van de Xingu. Een geheel afzonderlijke, hoogerstaande groep vormen de Karaya aan de Araguaya, een linkerzijrivier van de Tocantins; waarschijnlijk zijn zij van het N.W. binnengekomen.

Het O. wordt door stammen bewoond, welke zeer onder invloed hebben gestaan van de Europeanen. De kust en het achterland wordt in hoofdzaak bewoond door Tupi’s en Tapuya, welk woord in de taal der Tupi’s „vijand” beteekent. Vooral de Tupi’s, die onmiddellijk aan de kust woonden, hebben spoedig hun eigenaardigheden en raszuiverheid verloren en bestaan thans uit een groepje armzalige visschers, een treurige rest van den eens zoo machtigen stam. Onder den naam Tapuya werden vroeger verschillende groepen samengevat, waarvan de voornaamste de Gês-volken waren op de plateaus. Het meest bekend zijn de Botokoeden en Bororo. Zie INDIANEN.

Gemengde volken. Sterk is de vermenging van Blanken, Zwarten en Roodhuiden aan de kust geweest; in het N.O. zoo sterk, dat in vele staten meer dan de helft uit kleurlingen bestaat; in Alagoas zelfs 60%. Onder den naam van Cearers staan zij bekend als intelligent, werkzaam en energiek. Ook in de Oostelijke staten nemen de kleurlingen de eerste plaats in. Het talrijkst zijn de mulatten, daarop volgen de mestiezen, die hier Caboclos of Mamelucos worden genoemd en ten slotte de Cabores of Cafuzos, vermenging van Indianen en Negers. Uit de kruising van al deze verschillende zuivere en gemengde rassen onderling, ontstaat een nieuw product van algemeene menging, dat het sterkst in aantal toeneemt. In den staat Bahia vormen zij reeds 75% der bevolking, in Rio 60% evenals in Espirito Santo. Wanneer men in aanmerking neemt den verminderden invloed van blanke immigranten, dan is het waarschijnlijk, dat zij weldra het hoofdvolk van B. zullen vormen.

G o d s d i e n s t. In B., waar eens de Joden verjaagd werden, die een toevlucht zochten in Suriname, en met geweld de Indianen bekeerd werden, heerscht thans vrijheid van godsdienst. Door den grooten invloed van de Portugeezen en van de Jezuïetenorde behooren op een 100.000 na, alle bewoners tot de Roomsch-Katholieke kerk. Aartsbisschoppen wonen in Bahia, Rio de Janeiro, São Paulo, Para en in Mariana (Minas Geraes).

B e s t u u r. Van 1500 tot 1808 werd B. geheel als een kolonie van Portugal bestuurd. In 1813 werd het een koninkrijk, dat verbonden bleef met het moederland, doch dat zich in 1822 tot een onafhankelijk keizerrijk verklaarde. Bij de revolutie van 1889 werd de Republiek uitgeroepen en ontstonden de Ver. Staten van Brazilië. Door het Nationaal Congres van 24 Februari 1891 werd bepaald, dat de republiek zou bestaan uit 20 staten, overeenkomende met de oude provincies, een territorium en een bondsdistrict. De staten hebben zelfbestuur en beheeren zelf hun financiën. De republiek zorgt voor de verdediging, en het nakomen der federatie-wetten. Invoerrechten, posttarieven en de munt zijn gelijk voor het geheele land; de uitvoerrechten behooren aan elken staat afzonderlijk.

De wetgevende macht berust bij den President en het Nationaal Congres, in het bijzonder de vaststelling van de begrooting, de verdeeling der inkomsten over de staten, beslissing over oorlog en vrede, enz. Het Congres, dat elk jaar op den 3den Mei wordt geopend, bestaat uit de Kamer van Afgevaardigden en den Senaat. De eerste telt 212 leden voor den tijd van 3 jaar door direkte verkiezing gekozen. Op elke 70.000 inw. moet 1 afgevaardigde worden gekozen, maar elke staat moet minstens 4 afgevaardigden sturen, terwijl bovendien waarborgen bestaan, dat ook de minderheid vertegenwoordigd wordt. De Senaat bestaat uit 63 direkt gekozen leden, n.l. 3 uit eiken staat en uit het bondsdistrict. Zij worden voor 9 jaar gekozen, terwijl om de 3 jaar ⅓ aftreedt.

De vicepresident is voorzitter van den Senaat. De uitvoerende macht berust bij den President, die eveneens direkt bij volstrekte meerderheid voor 4 jaar wordt gekozen. Den 1en Maart van het laatste presidentsjaar heeft de verkiezing plaats. De president is niet herkiesbaar; zijn opvolger mag zelfs niet verwant aan hem zijn. 1 Maart 1914 werd tot president verkozen Senhor Wenceslao Braz. Er zijn bovendien 7 ministers, die echter meer hoofden van hun departementen en secretarissen van Staat zijn, dan ministers in de beteekenis, die wij aan dat woord hechten. Zij mogen niet in het Congres verschijnen, maar moeten daarmee per brief onderhandelen of door middel van een commissie.

Voor 1913 gelden de statistische gegevens als aangegeven in tabel op blz. 82.

Li 1902 „kocht” B. voor 2 millioen pond van Bolivia het belangrijke Acre-gebied, dat een oppervlakte beslaat van 191.000 K.M.2 en ongeveer 70.000 inw. telt. Het werd als territorium aan de Ver. Staten toegevoegd, doch doet sedert 1909 pogingen om als gelijkwaardig met de andere staten te worden beschouwd.

S t e d e n. Zes steden tellen thans meer dan 100.000 inw. n.l. Rio de Janeiro (1.128.000), São Paulo (460.000), Bahia (300.000), Pernambuco (250.000), Belem (200.000); Porto Alegre (100.000).

O n d e r w ij s is vrij, maar niet verplicht en laat in ’t algemeen veel te wenschen over. In de verschillende staten zijn totaal ruim 12.000 particuliere en gouvernementscholen met 650.000 leerlingen. Hervormingen op onderwijsgebied worden overwogen, o.m. om staatscontrôle uit te oefenen over alle scholen. Eigenlijke universiteiten zijn niet aanwezig, wel hebben enkele faculteiten het recht een titel te verleenen; zoo zijn er 10 rechtsgeleerde, 5 medische, 5 pharmaceutische en 3 tandheelkundige faculteiten. Bovendien zijn polytechnische-, industrie-, land- en tuinbouw- en handelsscholen opgericht en bezit de hoofdstad een militaire academie en zeevaartschool.

L e g e r e n v l o o t. Volgens de in Mei 1908 in werking getreden wet is elk Braziliaansch burger van zijn 21ste tot zijn voleindigde 44ste levensjaar weerplichtig. De diensttijd wordt als volgt verdeeld:

22e t/m 23e levensj.: actieve leger 1 lè ban 24e „ 30e res. v/h act. leger 31e „ 37e „ troepen in 2e linie 2e „ 38e „ 44e nationale garde en res. v/d nat. garde 3e „ De dienstplichtigen van den 1en ban vormen 9 jaarklassen, die, aanvangende met de jongste lichting, bij loting worden ingelijfd, naarmate de behoefte aan recruten niet door vrijwilligers gedekt wordt. Het bestaande leger bestaat in vredestijd uit: 5 gemengde brigades (elk van 3 regimenten infanterie à 3 bataljons, 1 regiment cavalerie à 2 eskadrons, 1 regiment veld-artillerie à 3 afdeelingen à 3 batterijen à 4 stukken en 1 houwitser-batterij, 1 bataljon genietroepen, 1 machinegeweer-compagnie, 1 treineskadron, 1 artillerie-park, 3 munitie-colonnes en 1 peloton ordonnansen), 3 brigades cavalerie (elk bestaande uit 3 regimenten à 4 eskadrons en 1 afdeeling rijdende artillerie à 3 batterijen à 4 stukken); bovendien, buiten brigadeverband: 16 bataljons jagers, 3 regimenten cavalerie à 4 eskadrons, 2 afdeelingen berg-artillerie à 3 batterijen à 4 stukken, 9 bataljons vesting-artillerie, 17 pelotons genietroepen, 12 sectiën mitrailleurs en 7 pelotons ordonnansen. De totale vredessterkte van het leger bedraagt ruim 25.000 man. Bij mobilisatie worden 6 divisiën met dubbele vredessterkte geformeerd. Bovendien zijn alsdan vele zelfstandige troepenafdeelingen voor bijzondere doeleinden beschikbaar.

De vloot telt 2 dreadnoughts, 2 slagschepen, 3 kruisers en verdere eenige kleinere schepen.

E c o n o m i s c h e t o e s t a n d. Reeds kort na de ontdekking van B. werd het van algemeene bekendheid, dat het land buitengewoon rijk aan edele metalen en gesteenten was. Het zoeken daarnaar is de prikkel geweest, die leidde tot kolonisatie, waarbij bleek, vooral in den laatsten tijd, dat het land nog tal van andere natuurlijke hulpbronnen bezat, om een groote economische ontwikkeling mogelijk te maken.

M ij n b o u w. De eerste expedities, welke door de Portugeezen naar het binnenland werden gezonden, keerden met een groote hoeveelheid goud en smaragden, later ook met diamanten terug. Toch is de mijnbouw alle eeuwen door op lagen trap blijven staan. Goud is de voornaamste delfstof; het wordt sedert 1698 ontgonnen, eerst in het alluvium der rivieren, later ook in de kwartsaderen van het gebergte. Men schat de totale opbrengst tot heden op ± 700.000 K.G. De uitvoer, die telken jare afneemt, gaat over Rio de Janeiro voor 97% naar Engeland. Minas Geraes bevat de rijkste mijnen. Diamanten werden het eerst (in 1727) ontdekt in de omgeving van het tegenwoordige Diamentino; tegenwoordig is Bahia van meer belang, waar buitengewoon veel karbons gevonden worden. In 1898 is daar te Lençoes een stuk zwarte boort gevonden ter waarde van f 125.000. Uit B. komen ook de 2 beroemd geworden diamanten: de Ster van het Zuiden, die voor f 495.000 en de Dresdener diamant, die voor f 240.000 aan een Indisch vorst zijn verkocht.

Groot is het aantal en de soort van gekleurde- en halfedelgesteenten, zooals witte topazen, groene agaatsteenen, waarvan er een gevonden is, die 7 K.G. woog, robijnen, saffieren, amethisten en vele andere. De uitvoer hiervan neemt door het toenemend gebruik van bijouterieën gestadig toe. Op de grens van de staten Minas Geraes en Goyaz wordt in het Crystaes-gebergte veel bergkristal gevonden, dat van uitstekende kwaliteit is voor het vervaardigen van lenzen. Rijk is Brazilië verder aan ijzererts, maar de ontginning daarvan beteekent maar weinig, hoewel het erts van goede samenstelling en soms zeer gemakkelijk te ontginnen is, daar het op enkele plaatsen ware bergen vormt. Evenmin heeft belangrijke exploitatie plaats van de petroleum- of steenkoolvelden, die voorkomen in São Paulo, Santa Catharina, Rio Grande en vooral in Minas Geraes. Minas Geraes bevat veel mangaanerts in het bijzonder nabij Queluz, waar een fabriek jaarlijks een productie heeft van 60.000 ton.

De totale uitvoer komt de 250 millioen K.G. nabij. Koper wordt veel gevonden in Rio Grande do Sul; de ontginning is daar het verst gevorderd in de mijnen bij Camaquan, waar zich ook smelterijen bevinden; uitvoer ± 1½ millioen K.G. Vermelding verdient verder het zoo zelden voorkomende monazietzand, dat van beteekenis is geworden, toen het zich daarin bevindende thorium noodig bleek voor de vervaardiging van gloeikousjes. B. bevat van alle landen de meeste monazietgronden, die bovendien het rijkst aan thorium zijn (1½ tot 6%), hoofdzakelijk uit Prado in Bahia en Espirito Santo, waar de voorraad uitgeput raakt. De exploitatie wordt door de regeering verpacht. Voornaamste afnemer is Duitschland. Meer vooruitgang is waar te nemen in het gebruik maken van de hulpmiddelen, welke het planten- en dierenrijk opleveren.

V e e t e e l t. Van groote beteekenis is vooral in de Zuidelijke staten het houden van runderen, paarden, schapen, ezels, muildieren en varkens geworden. In 1913 gaf de statistiek als uitkomst, dat de veestapel van het geheele land bestond uit: 30.700.000 runderen, 18.400.000 varkens, 10.600.000 schapen, 7.300.000 paarden, 3.200.000 muildieren. Al bedraagt het totaal aantal dieren daardoor ruim 70 millioen, toch is de veeteelt nog voor zeer groote uitbreiding vatbaar, want talrijk zijn de campos in Centraal- en Oost-B., die nog voor millioenen dieren voedsel bevatten. Van de veeteeltproducten, die uitgevoerd worden, verdienen vooral de huiden vermelding. In 1915 bedroeg de uitvoer 4.573 ton, vertegenwoordigende een waarde van ongeveer 9 millioen gulden, terwijl aan leer werd uitgevoerd ruim 38.000 ton, een waarde hebbende van ongeveer 36 millioen gulden. Onder de huiden, welke uitgevoerd worden, bevinden zich ook vele van in het wild levende dieren, zooals jaguar, tapir en otter. Bovendien wordt verkocht het haar van den ratão, dat tot f 65 per K.G. kan opbrengen en gebruikt wordt voor het vervaardigen van vilten hoeden.

L a n d b o u w. Ver boven alle voorgaande middelen van bestaan steekt de landbouw in beteekenis uit, vooral wanneer daaronder ook wordt verstaan het inzamelen van plantaardige producten en de aanplant van verschillende gewassen. Van de boschproducten hebben rubber en maté de grootste beteekenis. De rubber wordt in 3 soorten onderscheiden: Seringa (van Hevea brasiliensis), Maniçoba en Mangabeira. Hiervan is de eerste de belangrijkste en komt vooral voor in het Amazone-gebied, waar ook de Caucho aangetroffen wordt, die aan het product den naam caoutchouk gegeven heeft. Reusachtig is het gebied van dezen Seringarubber, waarschijnlijk is de oppervlakte niet minder dan half Europa en hoewel nu reeds meer dan 30 jaar een onverantwoordelijke roofbouw plaats heeft op steeds grooter wordende schaal, is van uitputting nog geen sprake. Toch gaat men langzaam over tot den aanleg van plantages. Men velt den boom om al het sap uit den stam te halen of kerft den stam met de machete (lang mes) op twaalf plaatsen in en herhaalt deze bewerking soms 10 maal per oogsttijd, zoodat de boom spoedig begint te kwijnen. De oogst begint na den regentijd.

De „seringueiros” blijven van Mei tot ongeveer December in de wouden, telkens een nieuwe verblijfplaats opzoekend, wanneer een plek is „uitgemolken”. Para en Amazonas waren tot voor kort de belangrijkste staten; sedert het Acregebied in 1902 door Bolivia werd afgestaan, zijn zij overvleugeld door dit territorium, dat 18% van het totale export oplevert. Maniçoba-rubber komt uit Bahia en de binnenlanden van Ceara, Marahao en Piauhy, maar de waarde van deze soort is veel minder dan die van de eerste; zulks geldt ook voor de Mangabeira, die hoofdzakelijk uit Bahia komt, maar in de laatste jaren veel in de andere staten wordt aangeplant. De totale rubberuitvoer bedroeg in de jaren 1892—’97 gemiddeld 16.000 ton, van 1902—’07 door de toevoeging van het Acre-gebied gemiddeld 33.000 ton. In 1916 bedroeg het export zelfs 37.000 ton, vertegenwoordigende een waarde van bijna 100 millioen gulden. Hierdoor levert B. de helft van de wereldproductie en staat ver boven alle andere rubber-leverende landen. Het is in waarde het tweede uitvoerartikel van B. en wordt alleen overtroffen door de koffie. Het export is grootendeels in handen van Duitsche firma’s, daarnaast van enkele Amerikaansche, Engelsche en Portugeesche huizen.

Voor ⅘ geschiedt de uitvoer naar Liverpool, de grootste invoerhaven voor Braziliaansche boschrubber. Een groot bezwaar voor de rubberinzameling is het gebrek aan werkkracht; voor Europeanen is het klimaat ongezond en de loonen te laag; de Indianen zijn onbekwaam of onwillig; het meest geschikt zijn de kleurlingen uit de omgeving. Vroeger werden dezen door tusschenhandelaren tijdelijk aangenomen; thans beginnen de werklieden zich in de wouden te vestigen en daar tevens landbouw en veeteelt uit te oefenen om den invoer van dure levensmiddelen te ontgaan. De regeering heeft deze nederzettingen afgebakend. Dit gebrek aan werkvolk belemmert een aanleg van plantages op groote schaal, waardoor de vrees ontstaat, dat de Aziatische plantage-rubber een groote rol op de wereldmarkt zal gaan vervullen. — De Herva-maté bestaat uit de gedroogde en gemalen bladeren, twijgjes en jonge knoppen van een boom (Ilex paraguayensis), die veel langs de heuvelachtige oevers der rivieren in het Z. voorkomt. In de staten Parana, Rio Grande do Sul, Santa Catharina en Matto Grosso vormen die boornen reusachtige wouden. Een groot deel wordt voor eigen-consumptie verbruikt, maar aanzienlijk is de uitvoer vooral naar Argentina, waar maté een ware volksdrank is geworden. In 1915 werd bijna 76.000 ton uitgevoerd; de waarde daarvan bedroeg ruim 22 millioen gulden.

Het gebruik van yerbamaté, als opwekkenden, verfrisschenden en versterkenden drank, is in Europa nog zoo goed als onbekend. De wouden bevatten verder een grooten rijkdom aan kostbare houtsoorten, zooals palisander, ceder- en ijzerhout, vooral in Bahia. De moeilijkheden van het verkeer sluiten een winstgevende exploitatie op groote schaal uit. Van de aangeplante gewassen verdienen vermelding: koffie, tabak, cacao, katoen en suiker. De verbouw van rijst, mais e.a. korensoorten, tapiocca, aardnoten, bananen, enz. is van geen belang voor den uitvoer, maar alleen voor het binnenlandsch verbruik en zal daarom niet nader worden besproken. Koffie is het belangrijkste van alle producten uit Brazilië; zij staat bovenaan op de lijst der uitvoerartikelen. B. produceert meer dan alle andere landen tezamen, ja in goede jaren bedraagt de oogst meer dan de geheele wereldconsumptie vraagt. De voor de koffiekultuur geschikte bodem beslaat een oppervlakte van 600.000 K.M.2, bedekt met meer dan 1200 millioen boomen, waarvan alleen Sao Paulo er 800 millioen telt; de overige komen voor in de staten Rio de Janeiro, Espitiro Santo en Babia, terwijl in de laatste jaren de cultuur zich ook begint uit te breiden in Minas Geraes, Pemambuco en Ceara.

Sao Paulo is niet alleen de staat, die het grootste productie-gebied bevat (het levert de helft der wereldproductie), maar waar men tevens door betere methodes en moderne werktuigen er steeds op uit is, de kwaliteit van het product te verbeteren. Door het overwegend grootgrondbezit hebben de plantages (fazenda’s) reusachtige afmetingen; trouwens de exploitatiekosten zijn vooral door de hooge arbeidsloonen te hoog voor kleine plaatsen. De gemiddelde oogst van één der voornaamste producenten evenaart bijna den gezamenlijken oogst van geheel Afrika; er zijn planters, die 7.500.000 boomen bezitten. De enorme opbrengsten van het land heeft groote vrees voor overproductie en daardoor aanzienlijke daling van de prijzen doen ontstaan. Om dit te voorkomen, werd op 26 Februari 1906 door de presidenten van Sao Paulo, Rio de Janeiro en Minas Geraes het valorisatie-plan te Taubaté geteekend, bekend als Convenio de Taubaté.

Hierbij werden de minimum-prijzen vastgesteld, de verdere aanplant bemoeilijkt, in sommige streken zelfs verboden en de uitvoer van minderwaardige producten tegengegaan. Het te veel geproduceerde werd door de 3 staten opgekocht, waardoor alleen Sao Paulo in 1907 reeds 480.000.000 K.G. in zijn bezit kreeg. Ter garantie van rente en aflossing van het kapitaal, dat daartoe geleend moest worden, werd een extra uitvoerrecht vastgesteld van 3 frs. per baal koffie van 60 K.G. Later heeft een groep bankiers de opgeborgen koffie overgenomen, zoodat gezegd kan worden, dat de Braziliaansche planters niet alleen de productie, maar ook de prijzen volkomen in hun macht hebben. De welvaart van het land, zijn financieele positie in de wereld hangt in hoofdzaak af van de opbrengsten der koffiecultuur. Onderstaande tabel, ontleend aan het werk van N. R. de Leeuw, „Brazilië, een land der toekomst”, geeft duidelijk de plaats van B. als koffieproducent aan, maar laat tevens zien, hoe wisselvallig de oogst is.

Oogstjaar. wereldproductie in balen van 60 K.G. productie van B. in balen van 60 K.G.

1895-96 10.395.000 6.005.000 1896-97 13.915.000 9.315.000 1897-98 16.050.000 11.210.000 1898-99 13.725.000 9.320.000 1899-1900 .... 13.805.000 9.425.000 1900 -01 15.070.000 11.285.000 1901-02 19.790.000 16.145.000 1902-03 16.665.000 12.945.000 1903 -04 16.992.000 11.101.000 1904-05 14.446.000 10.523.000 1905 -06 14.792.000 10.844.000 1906-07 23.786.000 20.190.000 1907-08 14.862.000 11.001.000 De gemiddelde productie van B. na 1910 bedraagt ongeveer 712.000.000 K.G., maar in 1914 werden uitgevoerd ruim 653 millioen K.G., terwijl het export in 1915 steeg tot ruim 1000 millioen K.G., vertegenwoordigende een waarde van respectievelijk 325 en 396 millioen gulden. Voor ¾ geschiedt deze uitvoer over Santos, de haven van Sao Paulo, daardoor de grootste koffiehaven der aarde; de koffie uit Rio de Janeiro, Minas Geraes wordt via Rio, die uit Espirito Santo over Victoria verscheept. Vroeger ging ⅓ van de koffie naar de Ver. Staten van N.-Amerika; thans krijgt Europa meer dan de helft, waarvan het leeuwendeel aan Duitschland komt. —De aanplant van tabak is in den slaventijd van groote beteekenis geweest. Hij is dit ook thans nog wel, vooral in den staat Bahia, maar andere kultures hebben de tabak overvleugeld, zoodat deze met een export ter waarde van 14 millioen gulden in 1915 op de 6e plaats is teruggedrongen. Hoewel de laatste jaren ook andere staten, o.a. Rio Grande do Sul, zich meer op den tabaksverbouw gaan toeleggen, neemt de uitvoer niet veel toe. De oogst is zeer wisselvallig, niet alleen wat kwantiteit, maar ook kwaliteit betreft;in 1915 bedroeg de uitvoer ruim 27 millioen K.G., voor het grootste deel naar Bremen en Hamburg. In de laatste jaren worden in Sao Felix en Cachoeira bij Bahia groote hoeveelheden tabak in de sigaren- en sigarettenfabrieken verwerkt.

Voor de vochtiger streken verdient de aanplant van cacao vermelding. Aanvankelijk leverde Amazonas, waar de plant in het wild gedijt, het meest, maar dit is al gauw overvleugeld door Bahia en Para, terwijl ook Pemambuco, Rio de Janeiro, Sao Paulo e.a. van beteekenis zijn geworden. Stapelplaatsen zijn Belmonte, Cannavieiras en Jlhéos, waarvan de laatste van de meeste beteekenis is. Van hieruit wordt de cacao per zeilschip naar Bahia, de groote uitvoerhaven, gebracht. De waarde van dit product als handelsartikel neemt steeds meer toe, omdat vele ondernemingen cacao als bijproduct gaan aanplanten.

Bedroeg de uitvoer in 1902 dan ook ruim 20 millioen, in 1906 25 millioen K.G., deze steeg tot 32 millioen K.G. in 1910 en bereikte zelfs een hoogte van 40.7 en 44.9 millioen KG. in 1914 en 1915. Hiermede is B. de grootste cacaoproducent op aarde geworden en bij vergelijking van de vooruitzichten der concurrenten als Sao Thomé en Ecuador met die van B. is het waarschijnlijk, dat B. niet alleen zijn eerste plaats in de toekomst zal weten te behouden, maar zijn concurrenten steeds verder achter zich zal laten. De uitvoer had een waarde in 1915 van 35 millioen gulden. Daar ook de verbouw van katoen en suikerriet vrij belangrijk is en B. bovendien nog tal van andere plantaardige producten oplevert, is het duidelijk, dat B. een tropisch—agrarische staat bij uitnemendheid genoemd moet worden.

Industrie, handel. Op industrieel gebied is B. o.m. door den naijver van Portugal langen tijd zeer achterlijk geweest. Eerst na de uitroeping van de Republiek begint ook dit belangrijk middel van bestaan zich te ontwikkelen en bij den overvloed van grondstoffen, vrij spoedig tot bloei te komen, zoodat het land thans 11.335 fabrieken telt. Hiervan zijn de meeste katoen-, wol-, linnen- en zijdefabrieken, doch daarnaast ook tal van chocolade-, vleesch-, leer-, meubel-, glas- en ijzerfabrieken. De totale import is toch toegenomen evenals de export, behalve in de oorlogsjaren, 1914 en 1915, die een terugslag veroorzaken. De geheele handel-omzet volgt uit onderstaande tabel:

1910 1911 1912 1913 1914 1915 Export Import 760 mil. 550 mil. 800 mil. 686 mil. 895 mil. 760 mil. 777 mil. 816 mil. 558 mil. 430 mil. 635 mil. 360 mil.

totaal .... 1810 mil. 1436 mil. 1655 mil. 1593 mil. 988 mil. 995 mil.

De havens, waarvan de in- en uitvoer meer dan 50 millioen gulden bedraagt, zijn: Santos, Manaos, Para, Rio, Bahia, Porto Alegre en Pernambuco. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voornaamste landen, waarmede B. handel drijft:

Import van Export naar 1914 1915 1914 1915 Gr. Br. + Ierl. .. £ 8.331.899 £ 6.596.647 £ 7.439.900 £ 6.404.850 Duitschland 5.648.417 464.400 4.579.079 — Ver. Staten 6.146.122 9.651.262 18.655.616 22.146.625 Frankrijk 2.737.235 1.486.575 3.670.771 6.031.800 Portugal 1.785.907 1.490.287 410.452 486.112 Oostenr.-Hong 355.088 39.712 1.002.819 — België 996.639 51.750 735.066 — Argentina 3.370.792 4.786.087 2.172.598 2.665.475 Uruguay 537.191 446.300 735.066 914.350 Nederland 300.720 206.775 2.660.082 3.369.825 Italië 1.430.683 1.327.050 1.375.848 1.662.750 Duidelijk blijkt hieruit , behalve den nadeeligen invloed van den Europeeschen oorlog voor Duitschland, Oostenrijk-Hongarije en België, dat de Ver. Staten van N.-Amerika het belangrijkste handelsland voor B. zijn (40 %), maar tevens hoe ook een aanzienlijk deel van de waren naar de Nederlandsche havens wordt vervoerd.

Verkeer. De uitstekende bevaarbaarheid van de groote rivieren en vele van de zijrivieren bevordert in hooge mate een geregelden en goedkoopen afvoer der producten, maar heeft den aanleg van spoorwegen langen tijd tegengehouden. De Braziliaansche Lloyd heeft een groot deel van de rivier- en kustvaart in handen en onderhoudt een maandelijkschen dienst tusschen Rio en New-York, terwijl plannen bestaan voor een geregelde verbinding met Liverpool en Lissabon. De groote scheepvaart is natuurlijk meest in handen van Engelsche en Duitsche Mij.en; van de Nederlandsche Mij.en onderhoudt de Kon. Holl.-Lloyd de verbinding tusschen Amsterdam en Rio de Janeiro-Santos. Op 81 December 1914 waren in B. 26.000 KM. spoorweg aangelegd; van een eigenlijk „net” kan nog geen sprake zijn; zoo ontbraken de spoorwegen nog geheel in de staten: Amazonas, Piauhy, Sergipe en Goyaz. terwijl ze in vele andere uiterst schaarsch zijn. Het best zijn voorzien: Sao Paulo, Minas Geraes, Rio de Janeiro, Rio Grande do Sul en Bahia. Een groote lijn loopt nagenoeg langs de kust van Rio de Janeiro over Santos naar Parana, Santa Catharina, Rio Grande do Sul en brengt de aansluiting tot stand met Uruguay en Argentina.

Noordwaarts is de lijn doorgetrokken tot Caravellas in Minas Geraes, om na een groote onderbreking opnieuw aan te vangen bij Bahia. Van een kustlijn kan hier moeilijk sprake zijn, hoewel de verbinding tot stand wordt gebracht met Pernambuco en het N.-waartdaarvan gelegen Parahyba en Cabedello, tot aan Natal. Van uit Santos en Rio gaan vele zijlijnen het binnenland in, terwijl bovendien een groot aantal zelfstandige lijntjes naar de havenplaatsen zijn aangelegd voor afvoer van de producten, o.a. naar Ceara en Camocim in den staat Ceara en van Therezina naar São Luiz in Maranhao. Met het oog op den handel met Bolivia is een spoorweg aangelegd van de grensplaats Guajara Mirim, aansluitende bij Riberalta naar San Antonio, de plaats waar de Madeira bevaarbaar wordt. Bijna 4000 K.M. zijn nog in aanleg, terwijl bovendien voor ruim 6000 K.M. concessiën zijn verleend.

Van de belangrijke lijnen, die in aanleg zijn of komen, verdienen vermelding: de lijn van Manaos naar Ayrão en verder langs den Rio Negro naar de grens van Venezuela (1200 K.M.); van de monding der S. Lourenço in de Paraguay over Cuyaba naar Itaituba aan de Tapajoz (1800 K.M.), waardoor men het binnenland van Zuid naar Noord zal kunnen doorkruisen en ten slotte een lijn O.-W. van São Paulo over Itapura langs den Rio Tiete over de Parana naar Corumba aan de Paraguay in Matto Grosso, aansluitende bij Bolivia, terwijl in aanleg is een lijn, die uitkomt op de plaats, waar de Paraguay Brazilië verlaat. Een groot nadeel is de verschillende spoorwijdte van de lijnen. De spoorwegen werpen slechts geringe winsten af; op een aanlegkapitaal van 904 millioen milreis wordt een zuivere winst van slechts 17 millioen verkregen, dus nog geen 2 %. Daarom moest de staat in 1910 nog bijna 13 millioen voor rentegarantie betalen. De lengte der telegraaflijnen bedraagt ± 60.000 K.M., der telefoonlijnen ± 63.000 K.M. B. heeft voorts 32 stations voor draadlooze telegrafie en een groot aantal, meest Engelsche, zeekabels ter verbinding van de kustplaatsen onderling. Van Pernambuco uit gaan kabels naar Europa, terwijl van de Amazone-monding een Fransche kabel naar Cayenne gaat.

Maten, munten, gewichten. Het metrieke stelsel is ingevoerd, maar de oude Portugeesche maten zijn nog veel in gebruik b.v. de quintal = 4 arroba’s = 58.75 KG.; de alqueires = 145 Liter; de covado = 2 pe = 66 c.M. De eenheidsmunt is de real (meervoud reis); er bestaan bronzen geldstukken van 20 en 40 reis ; nikkelen van 100,200 en 400 reis; zilveren van 500, 1000 en 2000 reis. Het meest worden de waarden vermeld in milreis = 1000 reis. De goudmilreis heeft een waarde van 1,35 gulden, de papiermilreis van 0.81 gulden.

Litteratuur. P. Adam, Les visages du Brésil (1914); T. Bennett, Forty years in B. (1914); G. J. Bruce, B. and the Brazilians (1915); E. C. Buley, North and South B. (1914); G. Dettman, Das moderne B. (1912); E. von Hesse-Wartegge, Zwischen Andes und Amazonas (1916); F. Krause, In den Wildnissen B. (1911); O. Labroy, Caoutchouc au B. (1913); N. R. de Leeuw. B. een land der toekomst (1909); J. C. Oakenfuil, B. in 1913; M. Schmidt, Indianerstudiën in Zentral B. (1905); A. W. Sellin, Landeskunde von B. (1909); N. O. Winter, B. and her people of to-day (1910); Mrs. M. R. Wright, The New B. (1914).