Bouwplank - Alvorens een bouwwerk kan worden opgetrokken, is ontgraving noodig, hetzij voor verwijdering van ondeugdelijken grond, hetzij voor sousterrains of kelders of voor het verkrijgen van de noodige sleuven voor de fundamenten. Om deze ontgraving te juister plaatse te kunnen uitvoeren en naderhand daarin de juiste plaats voor den aanleg van het gebouw en het optrekken der muren te kunnen bepalen, wordt het gebouw uitgezet, d. w. z. op eenigen afstand (afhankel. van de diepte der ingraving) van het toekomstige gebouw worden paaltjes in den grond geslagen, zoodanig, dat rondom het gebouw tegen deze paaltjes een plank gespijkerd wordt. Op deze plank wordt de plaats en dikte der muren afgeteekend en met roode menie gemerkt, terwijl voor de opgaande muren in de plank zaagsneden worden gemaakt, waarin metseldraden kunnen worden gespannen, welke juist de plaats van deze muren aangeven; daarna kan de aanleg in de ontgraving bepaald worden door een loodlijn uit den draad te laten vallen naar het vlak van ontgraving. Gewoonl. wordt voor de b. een geschaafde plank van ongeveer 20 c.m. breedte genomen, welke aaneengesloten om het gebouw wordt gemaakt.
Bij groote gebouwen met weinig binnenmuren wordt de b. niet altijd doorloopend gehouden, maar door vakken onderbroken of alleen op de hoeken en ter plaatse van binnenmuren geplaatst. Bij zuiniger uitvoering van het werk neemt men in plaats van een plank een schroot of lat en dan spreekt men van bouwlat. Zoodra de muren tot boven den grond zijn opgetrokken, kunnen de b. verwijderd worden.