Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boekbanden

betekenis & definitie

Boekbanden - De losse bladen, die een boek zullen vormen, worden in katerns vereenigd, door draad of op reepjes verbonden en met een kartonnen, papieren, linnen, lederen, houten of ander omhulsel omgeven, dat de band genoemd wordt (zie BOEKBINDERIJ). De b. is in den loop der tijden een voorwerp van sierkunst geworden. Maar natuurlijk zijn niet alle b. dienstbaar gemaakt tot boekversiering. Wij willen ons hier alleen bezig houden met de beschouwing van den b. als kunstwerk.

Zoodra het perkament, in gevouwen vellen, het papyrusboek in rolvorm begon te verdringen (+/100 v. Chr.) zag men uit naar een middel, dat de aaneengeregen velbundels (katernen) te zamen hield, ze behoedde tegen kromtrekken en omkrullen en vrijwaarde voor stof en schadelijke insecten. Dit middel bestond in een paar zware houten planken, die de bladen door haar gewicht neerdrukten en in het gladstrijken der boeksneden. Zoo was een nieuw verband tusschen boek en omhulsel gevonden, en ontstond het type van den Europeeschen boekband. De verschillende manipulaties, die de van gaten voorziene houten borden moesten ondergaan, om bij het openen en dichtslaan van het boek het naaisel van den rug niet te doen verschuiven en losraken en de behandeling van den rug zelven met kleefstof en opgeplakte perkamentstrooken, om een blijvende elastische ronding te verkrijgen, maakten het overtrekken van den rug en de borden met leder of andere stof onmisbaar, waardoor tevens de samenhang van boek en band versterkt werd. Op die wijs opende zich een ruim veld van sierkunst, zoowel voor den edelmetaaldrijver en filigraanwerker, als voor den stempelsnijder, den miniatuurschilder en ivoorbewerker. Natuurlijk was de primitieve lederen band niet geschikt als omhulsel van het kostbare missaal of evangeliarium, dat op het altaar in heerlijkheid moest prijken en in welks bezit geestelijke en wereldlijke vorsten zich gelukkig achtten. De voorzijde van den band, het meest zichtbare gedeelte, werd voorzien van meer of minder kunstig bewerkte metaalplatten, dikwijls met edelgesteenten bezet,in gouden of zilveren drijfwerk. Fijne gouddraden werden behendig gewonden en vastgehecht in filigram.

Doch dit waren uitzonderingen. Regel was het kloek geschreven perkamentboek, omsloten door een sterken band, waaraan sinds de 15de eeuw metalen sloten en doppen aan beide zijden van den band werden aangebracht om het leder voor beschadiging te vrijwaren. De boeken lagen naast elkaar; vandaar dat de titel, op perkament geschreven en door een hoornen plaatje bedekt, op den band werd bevestigd. Toen men de folianten uit gebrek aan plaats, overeind zette, verdwenen de titel en de doppen op het plat om te worden vervangen door titels op de voorsnede (later op den rug) en door koperen beslag om de hoeken. Het leder werd nu, na de 15de eeuw, mot blinddrukstempels of pons-inslagen versierd; het middenstuk veelal met vierkante, ruitvormige en ronde stempels, waarin gestileerde bloem- of Siermotieven, opgevuld. Aanvankelijk handwerk, werd de blinddruk tegen de 16e eeuw gevolgd door persdruk. In plaats van de stempels met de hand gedrukt, gebruikte men een uitvoerig gegraveerde plaat, die naar gelang der ruimte, een of tweemaal werd ingedrukt, met behulp van eene boekenpers. Zonder uitzondering bijna zijn deze stempels meesterstukken van graveerkunst, waarvan de stempelsnijders, wier namen door Weale en latere onderzoekers zijn nagespeurd, op kerkel. en wereldl. gebied hunne motieven vonden.

In de 2e helft der 16e eeuw vond de boekbinder een anderen weg om afwisseling aan te brengen op de in zwang gekomen zeer uiteenloopende formaten van het boek. Men sneed in metalen rollen een doorloopend sierstuk, en drukte enkele dezer rollen naast elkaar op den band, gescheiden door strijklijnen. In het middenveld vond een grooter stempel plaats, nu eens een en relief gesneden houtblok, dan weder een gegraveerde metaalplaat. Aan het eind der 16e eeuw ontaardde de voorheen zoo sierlijke blinddruk in smakelooze toegepaste plat vulling zonder doel of regelmaat en raakte zij allengs in onbruik door de invoering van bindwerk met ledermozaiek- en goudversiering. De houten borden verdwenen; zij maakten plaats voor bordpapier. Gouddruk met handstempels versierden het leder, soms vermooid met verschillende soorten en kleuren van leder, smaakvol naast en door elkaar op de banden gehecht. De rug met ribben wras met den ronden boekvorm het eenige, dat van den ouden kloosterband overbleef ; de versiering geraakte door den opluikenden handel met het Oosten meer en meer onder Oosterschen (Arab. en Perz.) invloed. Aan de hoven der Italiaansche vorsten ontwikkelde deze bindkunst, zich naar een zelfstandiger opvatting.

Een vrijere versiering werd verkregen door stempels, door boogfragmenten, waarmede de Renaissance-werkstukken gevormd werden in plooizamen gouddruk Ter afwisseling werden hier en daar gefigureerde stempels aangezet, wier motieven jarenlang aan de Moorsche kunst herinnerden. Ook de boeksneden werden thans met goud versierd, beschilderd of met fijne stempels van grillig lofwerk voorzien. Met zeldzamen kunstsmaak versierde de zeer verdienstelijke Italiaansche boekliefhebber Thomas Majoli (c. 1500—1549) de banden voor zijne boeken bij voorkeur met lint- en cartouche-motieven in blinddruk, door vergulde lijnen omvat en met gouden bladeren en ranken doorvlochten. Een jongere Fransche tijdgenoot, Jean Grolier (+/1612—1565), die in den beginne Majoli’s werk navolgde, voerde later de lint- en cartouche-motieven in gekleurd ‘ leder uit en omtrok de grenslijnen met lijnen in gouddruk. Tegen de eerste helft der 17de eeuw of wellicht iets vroeger ziet men in de versieringswijze der banden, vooral Fransche en in navolging daarvan ook in de Engelsche en Nederlandsche, de slinger- en lintmotieven aanvullen door en later plaats maken voor fijne gegraveerde rol- en fileetornamenten, gelijkende op filigraanwerk en in stippellijnen uitgevoerd.Florimond Badier en Le Gascon (± 1630—1645) waren daarvan de ontwerpers en maakten de nieuwe kunstbanden aan het Fransche hof van Lodewijk XIV bekend. Na hen kwamen Padeloup (1685—1758) en N. Denis Derome (1731 —1788), beiden stammende uit geslachten, die van 1638 tot de Fransche revolutie in meesterstukken van bindkunst hebben uitgemunt. Zij behoorden tot de laatste generatie van kunstenaars, die zich wisten te vrijwaren voor de smakelooze overlading en de opvulling met verguldwerk, waardoor de achttiende eeuw zich kenmerkte. Deze bandversieringen hebben een veel verbreiden invloed gehad.

De banden van Grolier, Clovis Eve, Badier, Duseuil, Derome en Padeloup werden de voorbeelden, waarnaar het overige Europa getrouw zich richtte. Met nabootsing van hun stempels verguldde men banden in Duitschland, Nederland, België, Engeland, Italië; met navolging van hun ontwerpen stelde men banden samen, die min of meer getrouw op den Parijschen boekband geleken. En dit is wel opmerkelijk, dat in die eeuwenlange periode alleen de versiering veranderde. De band als technische vorm bleef behouden, waarbij een enkele maal de ribben verdwenen om op den boekrug een vrijer versieringsvlak te verkrijgen. De weelde van het eerste Fransche keizerrijk vermocht niet de bindkunst uit haar verval op te heffen, al deden enkele nabloeiers uit de school van Derome, gelijk Dubuisson (1710—1776) en Thouvenin (1790—1834), hun best om het peil van het kunstvak hoog te te houden. — In Engeland stond de bindkunst tot de 2de helft der 18de eeuw bijna geheel onder vreemden invloed. Weliswaar had die kunstnijverheid onder den invloed der Iersche kloosters in de 12de eeuw een hoogen bloei bereikt, maar tegen de 2de helft der volgende eeuw was haar verval volkomen en in de 15de eeuw was zij voorgoed verdwenen. Vreemde boekhandelaars, vooral Duitschers en Nederlanders, maar ook Normandische, vestigden zich in de Engelsche universiteitssteden, brachten hun eigen stempelgereedschap mede en gaven den toon aan op het gebied van bindkunst. Caxton bracht uit Brugge zijn eigen gereedschap mede, Theodoor Rood evenzoo uit Keulen.

De Cambridge-bindschool (± 1550) had Claas Spierinck en Johan Siberch, beiden buitenlanders, als meesters. Eerst in de laatste regeeringsjaren van Hendrik VIII kwam oorspronkelijk-Engelsch verguldwerk uit de hand tot eenige beteekenis. Thomas Berthelet (1629—1556), die hierin uitmuntte, was waarschijnlijk een Fransch uitgewekene, evenals ook de Fransche renaissance-band jarenlang tot voorbeeld van Engelsche bindkunst gestrekt heeft. Navolgingen van Grolier’s banden, onder Eduard VII en in koningin Elisabeth’s tijd niet zeldzaam, werden door zekeren Thomas Wolton (1521—1587) in zwang gebracht. Ook varkenslederen banden kwamen met de invoering der Hervorming in Engeland in gebruik. Meer bijzonder dan wel fraai waren de door koningin Elisabeth zelve met de kunstnaald op satijn, zijde en fluweel geborduurde bandovertrekken, die vervolgens, door haar hovelingen nagevolgd, een geruime poos in de mode kwamen. Van de 17de-eeuwsche vermaarde boekbinders mogen Nicolas Ferrar (1592—1637) en Samuel Mearne (+ 1683) genoemd worden. Zij voorzagen het Engelsche hof en den hoogen adel met producten hunner kunst.

Aan deze twee namen kan voor de 18de eeuw die van Roger Payne (1739—1797) worden toegevoegd, die veel gewerkt heeft met olijfkleurige banden, waarvan het middenstuk werd ledig gelaten, en alleen de rand werd aangeduid door een enkele verguldlijn met ranken en bladeren in de hoeken, omringd door fijn stippelwerk. Na hem kwam ook in Engeland voor de bindkunst de tijd van verval. — In Duitschland is een nationale oorspronkelijke bindstijl slechts tot een zekere hoogte tot uitdrukking gekomen in de vrije rijkssteden Neurenberg, Augsburg en Keulen, later te Wittenberg en in de Saksische steden, of in de omgeving der kunstlievende hoven van Württemberg, Beieren en de Pfalz. Naast den ook in de Nederlanden gebruikelijken blinddruk, vertoonen vele Duitsche banden ook fraai uitgevoerd snijwerk en ponswerk in leder, waarvan o. a. het Germaansche Museum te Neurenberg mooie staaltjes bezit. Karakteristiek zijn de varkenslederen banden, waarvan het middenveld een bijbelsche voorstelling, een portret of het wapen van een der keurvorsten vertoont, met Latijnsch boven- of onderschrift, dat gevat is in een rechthoekig randwerk van twee of meer figuurrollen naast en boven elkaar, alles in blinddruk. Namen van Duitsche binders zijn, voorzoover bekend, vermeld in het werk van Weale, waarnaar aan het eind van dit. artikel wordt verwezen. — Wat de Arab., Perz. en Ind. kunstwerken op dit gebied aangaat, moge worden opgemerkt, dat hunne makers een geheel andere taak hadden te vervullen. Men was met als bij het perkament aan bepaalde grootte van het materiaal gebonden. Het boek werd dus gewoon genaaid; als beschutting werden vellen bedorven papier op elkaar geplakt en ter grootte van het boek gesneden. Een stuk linnen, om rug en platten geplakt, zorgde voor verbinding van boek en band, ten overvloede versterkt door het leder.

Dit bedekte rug en platten en vormde een overslaande stomphoekige klep, die precies op het midden van het plat eindigde, en, met bordpapier verstevigd, de lange zijde van het boek afsloot. Zij werd tusschen band en boek geschoven. Als versiering diende blinddruk met stempels, doch in geringe mate, veel meer verguldwerk, hetzij met een penseel of met de stift opgebracht. Bij Arabische banden was het geometrische, bij de Perzische en Indische het weelderig bloemen- en rankenornament overheerschend. Op de Corvinen, de banden uit de boekerij van Matthias Corvinus van Hongarije (1458—’90) is de invloed dezer Oostersche kunst herkenbaar. — Wat tot nu toe bekend geworden is over de werkzaamheid en voortbrengselen van Nederl. boekbinders is weinig, zeer onvolledig en onsamenhangend. Het reeds meermalen geciteerde boek van Weale heeft een groot aantal Noord- en Zuid-Nederlandsche banden beschreven en de namen van eene reeks binders uit die landstreken aan het licht gebracht, terwijl de ontdekkingen van de laatste 10 jaren daaraan menigen naam hebben toegevoegd. Men weet nu, dat in de lage landen aan de zee vóór de tweede helft der 16de eeuw talrijke boekbinders werkzaam waren, die menigen fraaien band in blinddruk hebben afgeleverd. Jan Thijs te Mechelen (1516—1535), Pieter de Keysere (± 1536), Jan Rijckaert (1511—1541) te Gent en Michiel Hermansz te Utrecht (± 1550) blonken daarin uit.

Tevoren hadden kunstlievende geestelijken der Utrechtsche kloosters en abdijen, zooals het Augustijner klooster, het Karthuizerconvent, de abdij van S. Paulus reeds karakteristiek en met smaak uitgevoerd bindwerk ten dienste der kloosterlingen in wezen gebracht. Die blinddruk, feitelijk van uit de kloosters ingevoerd, bleef langen tijd in eere. Het duurde tot het begin der 17de eeuw, eer de blinddruk, eerst gecombineerd met kleine verguldstempels, geheel door het verguldwerk werd verdrongen. Naast en na de groote middenstempels, uit bandslingers en geometrische figuren saamgesteld, werden (in het genre der luxebanden) de kleine file ten en fijne stippelwerklijnen en -stempels, nu allengs in navolging van de Franschen hier te lande aangewend. De gebruiksband daarentegen bleef zuiverder van karakter, en de schrijfboekband en de perkamenten band bewaarden hun nationaal karakter, die beide een goede bindwijze als grondslag toonden. In de zoo even aangeduide verguldwijze met fijne fileten en rollen, ingevuld met stippelwerk-figuren en -lijnen, hebben uitgemunt de familie Magnus, vader en twee zoons, wier werkzaamheid van 1635— ± 1707 voortduurde (zie MAGNUS). Van latere Nederiandsche kunstbanden zijn de makers onbekend gebleven. Over het geheel deelde in ons land de bindkunst in hetzelfde lot, dat haar in Frankrijk, Duitschland en Engeland beschoren was: een verval in de 18de eeuw, voortdurend tot na 1860, daarna een langzame opbloei onder inwerking van Noorschen, Engelschen en Duitschen invloed. — Te raadplegen: W. H. J. Weale, Bookbindings and rubbings of bindings in the Nation.

Art Library S. K. Mus. London 1894,1898.2 dln. Voor de geschiedenis der oudere bindkunst: Thoinan, Les relieurs français (1500—1800), Paris 1893, met goed gedocumenteerde lijst der Fransche boekbinders. Voor een degelijk overzicht van techniek en geschiedenis: G. A. E. Bogeng, Der Bucheinband. Ein Handbuch für Buchbinder und Büchersammler, Halle a. S. 1913. Dit boek bevat ook een uitgebreide litteratuuropgaaf over het onderwerp.