Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Besnijden

betekenis & definitie

Besnijden - (van een hoef); wanneer de hoef van een paard beslagen, d. w. z. van een hoefijzer voorzien is, zal de hoorn niet op den grond raken en dus niet afslijten. Daarom moet, als het hoefijzer verlegd of vernieuwd wordt, de hoef altijd zooveel besneden worden dat weggenomen wordt, dat bij onbeslagen loopen zou zijn weggesleten. Deden wij dit niet, dan zou de hoef te lang worden.

Doordat bij het loopen bij iederen pas een verwij ding van de achterste hoefhelft plaats heeft (HOEF MECHANISME), zal de hoorn in dat gedeelte wel op het ijzer afslijten, zoodat altijd meer van de voorste, dan van de achterste hoefhelft moet wor den weggenomen. De ondervlakte van den hoef, binnen den rand, die op het ijzer rust, bestaat uit de eenigszins holle zool en den kussenvormigen straal. Van beide worden alleen de losse deelen weggenomen, men besnijdt ze overigens zoo weinig mogelijk. Daar de achterste hoefhelft op het hoefijzer afslijt en het voorste gedeelte niet, zal de stand meer en meer veranderen, wat door het om de 5 of 6 weken besnijden moet worden voorkomen.

Al is het hoefijzer niet versleten, toch moeten dus geregeld de hoeven besneden worden. Dit b. ge schiedde vroeger met een veegmes; tegenwoordig doet de smid het met houwkling en renet.