Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Belijdenis

betekenis & definitie

Belijdenis - uitdrukking in woorden van het geloof des harten (Rom. 10.10); in zooverre een natuur lijke uiting van geloof, dat tot besef van zijn inhoud en waarde is gekomen. Deze uiting is óf-spontaan, eenvoudig ; óf wèloverwogen, beredeneerd. Zij is in de eerste plaats voor God bestemd, als uitdrukking van lof en dank, verootmoediging en gebed, hoop en lief de; of voor den geloovige zelven: om tot klaarheid en waarheid te komen ten aanzien van wat hij ge looft; of voor anderen, hetzij medegeloovigen om elkaar te herkennen en te versterken, hetzij sekijnbaar mede-geloovigen, twijfelenden, ongeloovigen, om hen beurtelings in te lichten, te weerleggen, te winnen. Zij kan persoonlijk zijn, privaat, of inter-persoonlijk, gemeenschappelijk.

Op een of andere wijze is zij het een en het ander. De b. onderstelt eene gemeenschap, eene kerk, en drukt de betrekking van den enkele tot de gemeenschap uit. In zooverre heeft zij gezag. Zij draagt allerlei vormen. Behalve in de eigenlijk gezegde formeele b. drukt eene godsd. gemeenschap haar geloof uit in haar liturgie, prediking, in geheel den toon en geest van haar bestaan. In haar eenvoudigsten vorm is de b. een Credo (Lat. ik geloof) die enkel een of meer hoofdzaken bevat in den vorm van artikelen. Meer uitvoerig een Confessie (Lat. confessio): volle dige verklaring, of professie (Lat. professio): openlijke verklaring. Vooral bij de gereformeerden is het woord confessio gebruikelijk.

Symbool (Gr. sumbolon, Lat. symboli.m); wachtwoord in het leger, het woord, dat toegang geeft tot de Chr. Kerk en waaraan men elkaar herkent. Dit woord werd allengs; ontwikkeld tot z.g. symbolische geschriften, later zelfs vooral in de Luth. kerk naar mate de belijdenis meer uit de liturgische sfeer in de theologische werd overgebracht, als zaak van argumentatie en thetische en polemische ontwikkeling. B. heet ook wel geloofs vorm, formule, formulier (Lat. forma, formula fidei). In den vorm van onderwijs voor a.s. leden der kerk Catechismus. Canones (Lat. Canon, regel) zijn de leerregels, die als norma tief door een Concilie, van Trente 1546—1663, of Synode spec. van Dordrecht 1618-19 werden opge steld, evenals de decreten (lat. decreti.m, besluit), bindende besluiten. Syllabus (Gr. sullabos, samenvatting) is het kort begrip n.1. van dwalin gen, die worden afgewezen (door den paus).

De oudste vormen van belijdenis zijn kort, in het O. T. de eenheid van God (Deut. 6 : 4 VV.) het z.g. schemah (Hebr. „hoor”) naar het eerste woord van vs 4. In het N. T. het Zoon-van-God zijn van Christus. Dit is z.g. Petrusbelijdenis (Matth. 16 : 16) en het uitgangs- en middelpunt der Chr. belijdenis in ’t algemeen: 1 Cor. 12 ; 3, Joh. 20 : 31, de lyrische belijdenis I Tim. 3 : 16. De vereering van Christus als Heer (Gr. Kurios) leidt tot de tri nitarische b. van Vader, Zoon en Geest. Deze vormt den gemeenschappelijken band der Christenen en is de kern der z.g. apostolische geloofsbelijdenis of 12 artikelen d. i. de belijdenis, waarop de a. s. Christenen tot den doop werden toegelaten. Zij is in haar oor spronkel. vorm afkomstig van Rome, waarschijnlijk ± 100, en allengs uitgebreid. De ap. gel. vormt een der z.g. oecumenische (Gr. oicoemene: de bewoonde wereld) d.i. algemeen Christelijke geloofsbelijdenissen 1° Ap gel. bel.; 2° de z.g. NiceenscheConstantinopo litaansche: vastgesteld door het concilie van Ni caea (325), uitgebreid door dat van Constantinopel (381) en Chalcedon (461); 3° de dg. Alhana siaansche (d i. van Athanasius*), dat, uit ver schillende bestanddeelen bestaande, eerst ± 800 voltooid is; ook het Quicunque, genoemd naar het eerste woord (quicunque, Lat: al wie, nl. al wie zalig wil worden, moet gelooven enz.) Het Kerklied Te Deum (Ev. gez. 3) vormt een uitbreiding der ap. geloofsb., volgens de traditie door Ambrosius uit Grieksch liturgisch materiaal bijeen gevoegd.

Van deze 3 is alleen het 2de oecumenisch n.l. door de Oostersche en Westersche kerk aanvaard, 1 en 3 alleen door de Westersche (R. C. en oud-Prot.) De Oostersche z.g. orthodoxe Kerk is hierbij blijven staan, de R. K. kerk heeft eerst na en tegenover de Hervorming haar b. toegelicht, vooral door de Re gels en Besluiten van het Concilie van Trente (1546 —’63); den Roomschen Catechismus (1566); de verklaring van Pius IX in zake de onbe vlekte ontvangenis van Maria (1854); den Syllabus van Pius IX (1864), waarin 10 verschillende soorten van moderne meeningen worden veroordeeld n.l. o.a. pantheisme, naturalisme, socialisme, bijbelge nootschappen; de Bepalingen van het Vaticaansche Concilie (1870), waarin o.a. de onfeilbaar-verklaring van den paus; den Syllabus van Pius X (1907), waar in het modernisme in alle vormen wordt veroordeeld. Het oude Protestantisme heeft noch de bindende oecumenische b., noch een bindende b. als zoodanig verworpen. Het heeft op grond van de H. S. en de daarmee in overeenstemming geachte oec. b. ver keerde opvattingen willen herstellen. Proeven waren reeds te voren gegeven, hetzij privaat door de z.g. vóór-reformatoren, hetzij gemeenschappelijk door de Boheemsche en Moravische kerken. Daarbij stonden echter de Prot. door hun leer van het uitslui tende gezag der H. S. anders ten opzichte van de b. dan de R. K., voor wie de overlevering der Kerk ge lijkwaardig is met de H. S. Voor de Prot. is de be lijdenis slechts herhaling der H. S. en als zoodanig altijd secundair, feilbaar, althans in theorie. De eerste Luthersche b. is de Augsburgsche geloofsb. (1630), waarin de keizer en rijksdag worden in gelicht over de gevoelens der Prot. Zij schetst de punten van overeenkomst en verschil tusschen R. K. en Prot. en Prot. onderling. In 1577 volgde de z.g. Formula concordiae (het formulier of formulier van eendracht).

Het Liber concordiae (het boek v. Een dracht, Concordialbuch) voegde de verschillende Luth. b. van 1530—77 samen (1580). Zij golden voor bijna de geheele Luth. Kerk. De Gereformeerde Kerken, meer internationaal onderscheiden, hebben veel grootere verscheidenheid. In Zwitserland de le en 2e Zwitsersche Geloofsbelijdenis (1536,1566 : de 2e van Bullinger).De Geneefsche Catechismus (1536, 1641, van Calvijn); in Frankrijk de Gallische ge loofsb. (1559); in Nederland de Ned. geloofsb. (Con fessio Belgica van Guido de Bray, als verweerschrift den koning Filips II aangeboden 1561), de Heidelb. Catechismus (door Heidelb. theologen, vooral Ursinus en Olevianus opgesteld 1663) en de 5 Dortsche leer regels (1618—19, op bepaalde punten: verkiezing en verwerping enz. tegenover de Remonstranten door de Synode van Dordrecht ontwikkeld). Deze 3 vor men de z.g. Formulieren van eenigheid (eenheid). In de Eng. (episcopale) Kerk de 39 artikelen (1538— 62), Catechismus (1549—1662), gebedenboek (Book of Common Prayer, 1549 —59). In Schotland de Schotsche geloofsbel. (1560).

De Puriteinen in En geland stelden op de Geloofsbel. en de Gr. en KI. Catechismus van Westminster (1647). Sedert heb ben de oude, nationale Prot. Kerken, althans in Europa, de belijdenis niet, of nauwelijks herzien, al is de instemming bij gewijzigde opvattingen hier en daar gemakkelijk gemaakt door haar te beperken tot de hoofdzaak, of haar uitdrukkelijk afhankelijk te maken van de H. Schrift. De jongere, vrije Prot. Kerk genootschappen en godsdienstige vereenigingen, bepaaldelijk in Engeland en Amerika, hebben óf de oude belijdenis gewijzigd, óf een nieuwe,eigene opgesteld: Methodisten, Independenten, Baptisten, Qua kers, Irvingianen, Heilsleger. In het geheel telt men ± 150 verschillende geloofsbelijdenissen. De ver houding tusschen den enkele en de belijdenis zijner kerk en tusschen deze kerk en haar belijdenis van vóór eeuwen is in onzen tijd vaak gespannen. In de R. K. kerk bewijst dit het modernisme*, dat de op lossing zoekt in de onderstelling van een evolutie van het religieuze leven, maar dat door het kerkelijke gezag is veroordeeld.

Overigens is de belijdenis van de R. K. kerk voor de meesten latent bezit; zij leven in de liturgie, de sacramenten, de praktijken hunner kerk en laten de theologie aan het kerkelijk gezag over. In de Prot. kerken, waar alles, ook belijdenis en kerkleer, in beginsel zaak van allen is, leeft de belijdenis veel meer voor den enkele. Vandaar meer strijd. Sedert zij werd vastgesteld (dit betreft meer de speciale belijdenissen der Prot. kerken dan de z.g. oecumenische, die zeer kort en algemeen zijn ge houden) is veel veranderd: de intellektueele ontwik keling, de geestesgesteldheid, de vorm, waarin be paalde waarheden en dwalingen voorkomen, en het relief en de proportie, die zij hebben. Een recht zinnig Hervormde staat b.v. nader bij een rechtzin nig Luthersche dan bij een vrijzinnig Hervormde. Daarbij is de macht van onchristelijke en ongods dienstige stroomingen zóó groot, dat de inter-con fessioneele verschillen inkrimpen. Ook staat men tegenover half- of onkerkelijke groepen van vaak religieus geïnteresseerden, wien de kerk het wezen lijke, eenig noodige moet aanbieden in den meest eenvoudigen vorm. Daarbij bestaat de kerk toch niet alleen door hare geformuleerde belijdenis; ook door haar niet-geformuleerd leven van geloof, hoop, liefde en het besef van samenhoorigheid harer leden. Ook is de verhouding tusschen de Kerk en haar be lijdenis scheef, omdat de b. nooit is herzien of ook maar getoetst volgens de H. S., wat beginsel is van het Protestantisme in onderscheiding van de R. K. Kerk. Zoo besloot de synode van Dordrecht in 1619 om de 3 jaren ev. op de nationale synode de belij denis te toetsen aan de H. S. (revisie).

Dit is nooit gebeurd, zoodat de Kerk mede verantwoordelijk is voor mogelijke wrijving tusschen persoonlijk geloof en kerkelijke belijdenis, Van ouds erkende men het recht van gravamina (Lat. be zwaren) tegen punten der belijdenis, die kerkelijk moesten worden onderzocht. De synode der Ned. Herv. Kerk verplichtte de predikanten te verklaren: „de leer, welke overeenkomstig Gods H. woord in de aangenomen formulieren van eenigheid der Ned. Herv. Kerk is vervat te goeder trouw aan te nemen en hartelijk te gelooven”. Over het woord „overeen komstig” ontstond een nog voortdurende strijd. Be teekent het omdat (quia), of in zoover (quatenus)? Volgens art. 11 Alg. Regl. der Ned.

Herv. Kerk wordt „de handhaving harer leer” zonder meer allen, die met het kerkelijk bestuur belast zijn, voorge schreven. Vandaar de strijd om „geest en hoofdzaak”, waartoe men de verplichting ten aanzien der belij denis wil beperken. Deze moeilijkheden bestaan overal. De Engelsche kerk heeft reeds in 1865 de oude belofte: „ik aanvaard de 39 artikelen en geloof, dat zij alle overeenstemmen met het woord van God” aldus gewijzigd: „ik stem in met de 39 artikelen.... ik geloof, dat de leer van de Engelsche kerk, die daarin ontwikkeld is, overeenstemt met het woord van God”. De Schotsche kerk_(Church of Scotland)

liet in 1889 uit de formule, dat men met de geheele leer der b. instemt, het woord „geheel” vallen. Na eenige wijzigingen werd de formule in 1910 aldus „ik onderteeken hiermede de geloofsbel., verklarende, dat ik haar aanvaard als de b. van de kerk en dat ik geloof de fundamenteele leerstellingen van het Christelijk geloof, die zij bevat”. Hier wordt dus tusschen wezenlijk en bijkomstig onderscheiden en eenerzijds het verband met de kerkelijke belijdenis vastgehouden en anderzijds het persoonlijk gewe ten geëerbiedigd. De belijdenis der kerk is noodig: zij geeft uitdrukking, leiding, kracht aan het onge vormde, zwakke geloof van den enkele en maakt dit inter-persoonlijk en inter-temporeel; zie hier de waarde van de richting, die op de b. den nadruk legt ; het confessionalisme, dat vastigheid wil. B. moet echter tegelijk lenig zijn, niet hoog boven of vreemd tegenover den enkele staan: ziehier het bezwaar, waaraan het anti-confessionalisme uitdrukking geeft. Een kerk zonder belijdenis heft zich zelve op. Maar evenmin een belijdeniskerk, die geen belijden de kerk is. Litt. Ph. Schaff, A history of the Creed of Christendom 3 vols 1887 ; Kattenbusch, Verglei chende Confessionskunde I 1892; W. A. Curtis, A history of Creeds and Confessions of Faith in Chris tendom and beyond, 1911.