Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bela (vorsten)

betekenis & definitie

Bela (vorsten) - Verschillende vorsten van Hongarije dragen dezen naam: Bela I, 1060—1063, zoon van een Hongaarschen hertog Ladislaus, werd met zijn broe der Andreas en zijn zuster Leventa door zijn oom Stephanus I den Heilige uit Hongarije verdreven, daar deze vorst de kroon, waarop de zonen van Ladislaus aanspraak hadden, aan Peter, een neef van zijn gemalin Gisela van Beieren, toegewezen wilde zien. Toen zijn broeder Andreas de Hon gaarsche kroon verworven had, keerde B. terug;

hij ontving van dezen een derde gedeelte des rijks, met den titel van hertog en bewees aan zijn broe der belangrijke diensten in den oorlog met Keizer Hendrik III. Er ontstond echter twist tusschen de broeders na de kroning van Salomo, den zoon van Andreas, omdat B. hierdoor van de opvolging werd uitgesloten (1059). Hij trok op tegen zijn broeder, behaalde, door de Magyaren geholpen, de overwin ning en werd in 1061 te Stuhlweiszenburg gekroond. Zijne regeering duurde slechts kort, maar hij heeft veel gedaan, om in het binnenland de orde te her stellen, en om tegen het buitenland, bepaaldelijk te gen de Duitschers, die zich aan de zijde van Salomo schaarden, zijn gezag te handhaven. Hij overleed in 1063. — Bela II, 1131—1141, de Blinde, een zoon van Almus en een kleinzoon van den voorgaande. Hij was als knaap, op last van koning Coloman, te gelijk met zijn vader van het gezicht beroofd. Opge groeid onder de hoede der monniken te Dömös en Petovarad, werd hij reeds bij het leven van Stepha nus II tot diens opvolger verklaard. Hij huwde met Helena, de dochter van Cerosch, vorst van Servië, aanvaardde 1131 de regeering en wist zich staande te houden tegen zijn mededinger Boris, den zoon van Coloman. Na het eindigen van den oorlog met Polen en Rusland stichtte hij uit dankbaarheid het bisdom Neutra. B. voegde het afvallige Dalmatië, met uit zondering van Zara, weder bij Hongarije, onderwierp Bosnië en Noordelijk-Herzegowina en bestuurde het onder den titel van Koning van Rama; hij overleed 23 Febr. 1141. — Bela III, Koning van Hongarije (1173—96), de jongere zoon van Geysa II en de op volger van zijn broeder Stephanus III.

Hij was de schoonzoon van den Byzantijnschen Keizer Manuël Comnenus en door dezen tot troonopvolger bestemd, waarom hem reeds dadelijk Servië, Slavonië en Dal matië werden afgestaan. Na den dood van Stephanus III werd hij Koning van Hongarije, maar verloor hij tevens het uitzicht op den troon van Byzantium, daar de tweede gemalin van Manuël het leven schonk aan een zoon. Om zijn gezag in Hongarije te bevestigen, deed hij de koningin-weduwe en zijn broeder Arpad in de gevangenis werpen. B. schonk aan zijn volk vele doelmatige hervormingen in het kanselarijwezen naar Byzantijnsch model, ver hoogde den glans van zijn hof en gewende de Magy aren aan orde en beschaving. In 1180 vereenigde hij Dalmatië met zijn rijk. Hij overleed 23 April 1196, toen hij gereed stond, om naar Palestina te trekken. — Bela IV, 1235—1270, kleinzoon van den vorige en zoon van Andreas II, werd reeds als kind ge kroond, 1206, en bij den tocht zijns vaders naar Palestina tot Koning verheven, terwijl de aarts bisschop Johan van Gran hem als rijksregent ter zijde stond, 1217. B. greep met krachtige hand de teugels van het bewind en streefde zoowel naar de herstelling Van een onbeperkt koninklijk gezag, als naar de teruggave der verloren koninklijke be zittingen. Zijne pogingen leden echter schipbreuk op den onwil van de geestelijkheid en van den adel en Andreas II zag zich genoodzaakt, om de Hon gaarsche „Magna charta” te verleenen in 1222.

Toen ontstond er voor korten tijd ongenoegen tusschen vader en zoon. Na den dood zijns vaders, 1235, be klom B. den Hongaarschen troon. In 1241 deed Ba toe met zijne horden van Mongolen een inval in Hon garije en werd B. aan de Sajo geslagen; hij nam de vlucht naar Oostenrijk, waar hij een gastvrij onthaal vond bij hertog Frederik II, maar, nadat hij aan de zen al zijne kostbaarheden en drie landstreken had afgestaan, vervolgens naar Zagras, toen naar Spalato en naar het eiland Veglia, waar de Frangipani hem gastvrij ontvingen. In 1242 verlieten de Mongolen het land, verschrikt als zij waren door het bericht van het overlijden van hunnen Groot-Khan. Nu keerde B. naar zijn landen terug en vond er zijne onderdanen in den toestand der diepste ellende.

In die treurige omstandigheden deed de Koning wat in zijn vermogen was om de ellende te lenigen; Ita lianen en Duitschers werden naar Hongarije ge roepen, de steden herrezen uit hare puinhoopen, de lijfeigenschap werd verzacht, de wijnstok uit Italië overgeplant. B. verzuimde echter intusschen niet de landen, die de hertog van Oostenrijk zich weder rechtelijk had toegeëigend, weder onder zijn heer schappij te brengen. De laatste jaren zijns levens werden verbitterd door verdeeldheid tusschen hem en zijn zonen. Daar hij zijn jongeren zoon B. bo ven den ouderen, Stephanus genaamd, begunstigde, greep deze laatste naar de wapenen tegen zijn vader en er was nog geen verzoening tot stand gekomen, toen de Koning 6 Mei 1270 overleed.