Beemster - waterschap (droogmakerij), tevens gem. in N.-Holland. Oppervl. 7200 H.A., aantal inw. 4700, waarvan 58 % Ned. Herv. en 28 % R. Kath. De B. heeft,volgens ’t reglement van 1855, een bestuur, dat bestaat uit: een dijkgraaf, door den koning be noemd uit een voordracht van 3 door Hoofdinge landen aangeboden, 6 door Hoofdingelanden gekozen Heemraden en 18 Hoofdingelanden, gekozen door de stemgerechtigde grondbezitters of Ingelanden van het waterschap. Het watersch.
De B. ligt ± 3.6 M.—A.P. De hoogte van den ringdijk is 1.75 M.+ A.P. Rietgewas moet den dijk aan de buitenzij be schermen. De buitenhelling van den Zuiderdijk, waarlangs het N. Holl. kanaal gaat, wordt onder houden door het Rijk, daar dit bij het aanleggen van dat kanaal in 1825 aan De B. heeft gewaar borgd, haar te vrijwaren tegen alle nadeelen, die 'door dat kanaal zouden kunnen worden veroorzaakt. Overigens wordt de ringdijk, zooals alle kaden, we gen, bruggen, slooten en waterwerken van De B., door dat waterschap zelve onderhouden en boven dien nog eenige door de droogmaking van het vroe gere Beemstermeer noodig geworden afwaterings werken buiten de B., zooals: de Ursemervaart van de B. ringvaart naar Ursem, het kanaal van Ouden dijk naar Schardam en een uitwateringssluis te Lut jeschardam. De B. maalt haar water af door 3 stoomgemalen (ieder met twee centrigufaalpompen) op den Schermerboezem en behoort daardoor tot het gebied van het Hoogheemraadschap van de uitwa terende sluizen van Kennemerland en West-Fries land. Het zomerpeil van het water in den polder is 4 M.—A.P., in de laagste gedeelten (de Lage Kil polder) 4.35 M.—A.P. Met het water buiten den polder is geen scheepvaartverbinding behalve door eenige overtoomen voor kleine vaartuigen, welke overtoomen echter nooit gebruikt worden. Voor 't inlaten van water in den zomer kunnen eenige dui kers dienst doen, terwijl ten behoeve van mili taire inundaties van de stelling van Amsterdam in den Zuiderdijk een groote inundatiesluis is aange bracht; in verband daarmee staan nog eenige wer ken, opdat dan alleen het Z.O.-deel der B. zal onder loopen. Zoo’n gedeeltelijke inundatie van de B. had plaats na de landing der Engelschen in N.-Holland in 1799. De elkaar rechthoekig kruisende, uitste kend onderhouden straat- en grindwegen vormen met de in 1895 geopende tramlijn, die de B. met Amsterdam en Alkmaar verbindt, de afvoerwegen van de producten. De kleibodem wordt vooral voor veeteelt gebruikt;nu men na de invoering van de stoombemaling (sinds 1877) het water meer dan voorheen in zijn macht heeft, is ook de land- en tuinbouw toegenomen.
Tegenwoordig is ongeveer 6000 H. A. voor weiland in gebruik, 200 H.A. is bouwland en 250 H.A. tuinland; het bouw- en tuinland vindt men meest in ’t Zuidelijk gedeelte. Het bouwland levert aardappelen, erwten, boonen, haver en tarwe. De tuinbouw levert augurken, dop erwten, peulen, tuinboonen en aardbeien. Een ge deelte van den tuinbouw wordt uitgeoefend op de kleine, bij iedere boerderij voor eigen gebruik inge richte, moestuinen. Ook heeft bijna iedere boerderij een kleinen boomgaard met vruchtboomen. Het hout gewas bestaat uit iepen, meest in een dubbele rij, langs alle wegen en op de erven der woningen. De bodem levert hier, evenals in eenige andere droog makerijen, brongas, dat, op meer dan 100 M. diepte aangeboord, in vele woningen goede en goedkoops brandstof en verlichting geeft. Het belangrijkste centrum van de B. is de z.g. Midden-Beemster, een flink dorp met de Nederl. Herv.
Kerk, die daar in 1623 werd gebouwd. Voor wijden omtrek is de te Midden-Beemster gehouden Beemster Veemarkt belangrijk. Deze heeft ieder jaar plaats in de kermis week, na Beemsterbiddag (30 Juli, zie beneden). Daarnaast zijn nog ingesteld een voorjaarsmarkt in April en twee najaarsmarktdagen (in begin en eind October). Een poging, in 1902 gedaan tot het stichten van een weekmarkt voor veeteelt- en land bouwproducten, had geen succes. — Geschiedenis: De groote veenplas, die men B. noemde, is waar schijnlijk langzamerhand ontstaan uit een waterloop van de Zaan naar Hoorn, de z.g. Bamestra, die door golfslag en overstrooming zijn venige oevers steeds verder terugdrong. Na ’t wegspoelen van het veen bleef als ondergrond de klei over, waarvan men door baggeren gebruik maakte ten behoeve van de bemesting van de omgelegen landen en voor steen bakkerijen. Ook was het een belangrijk vischwater (paling). Toen de droogmaking ter sprake kwam, ondervond men dan ook dadelijk grooten tegen stand van de visschers, verder van schippers en ook van de boeren uit den omtrek, die vreesden, dat de draaiende molenwieken de vogels van hun landerij en zouden verdrijven en ze dus geen bijverdienste meer zouden kunnen vinden in ’t zoeken van eieren. Reeds in 1670 was toestemming voor de droogma king van de B. gegeven, echter werd er geen werk van gemaakt door den oorlog met Spanje. In 1697 werd opnieuw door de Staten van Holland octrooi verleend, waarvan echter ook geen gebruik is ge maakt.
In 1706 vereenigden zich eenige hoogge plaatste, ondernemende, rijke lieden, die in ’t werk een goede geldbelegging zagen en in ’t zelfde jaar octrooi verkregen en den arbeid onmiddellijk aanvin gen, waarbij de Staten, om het werk te steunen, dat het land van den waterwolf zou bevrijden en vele handen werk geven, hun zooveel mogelijk ter wille waren door onbelasten invoer der benoodigde ma terialen, enz. Was Dirck van Os, bewindhebber der Oost-Indische Compagnie, de voornaamste aandeel houder en de drijvende kracht, het toezicht op de uitvoering der werken was grootendeels in handen van Jan Adriaansz. Leeghwater, molenmaker en ingenieur te De Rijp. In 1609 was de ringdijk ge reed, waartoe veel grond van omliggende polders uitgegraven is, die nog altijd daarvoor jaarlijks een schadeloosstelling van De B. ontvangen (b.v. Mijzen, Beetskoog en Westerkoog). Toen kon de bemaling beginnen, voorloopig met 21 molens; reeds aan ’t eind van ’t jaar was de bodem voor een groot deel droog.Toen werd door een hevigen N.W.-storm in Jan. 1610 de Zuiderzee zoo hoog opgewaaid, dat de dijk van Waterland op 3 plaatsen bezweek, geheel Wa terland overstroomd werd en ook de nog nieuwe, slappe Beemsterdijk, daartegen niet bestand, over grooten afstand wegspoelde en alles weer onderliep. De Staten hebben daarop het Octrooi verlengd, het werk werd weer opgevat en de droogmaking in 1612 voltooid met 42 molens. Den 30en Juli van dat jaar was de verkaveling gereed en werden aan 123 eige naars hun perceelen bij uitloting toegewezen.
Deze dag bleef voor de gemeente in godsdienstige herin nering, de z.g. Beemster Biddag. De rijkste deel nemers bouwden in De B. hun lusthoven, die echter thans verdwenen zijn. Daar de bemaling in den eer sten tijd nog veel te wenschen overliet, zoodat in den herfst vaak alles drassig was, werd het bouw land, dat eerst een groot gedeelte innam en vooral in de eerste jaren enorme hoeveelheden koolzaad op leverde, weldra bijna geheel door weiland vervangen, terwijl bovendien sommige deelen voor houtgewas met eendenkooien werden gebruikt. Op den duur kon men door verbeteringen in de bemaling echter ’t zomerpeil werkelijk verlagen; in 1877—’85 ver dwenen de windmolens voor de stoomgemalen. De verbetering der oorspronkelijk wel breede, maar on beharde wegen, die in den natten tijd bijna on bruikbaar waren en die sinds 1849 geleidelijk door straat- en grindwegen zijn vervangen, werkte ook mede tot een betere exploitatie van den bodem. Litteratuur: J. Bouwman, De Beemster, 1867; T. v. d. Meer, Gedenkboek van Beemsters 3e eeuw feest, 1912, uitgave v. J. Krol, Beemster.