Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bank van leening

betekenis & definitie

Bank van leening - Lommerd, pandjeshuis; instelling, welke geld schiet tegen onderpand (zie BELEENING) van voorwerpen en wel voornamelijk in het klein. Beleening van zaken van meerdere waarde geschiedt veelal door andere banken. De b. v. l. komen in het bijzonder in aanraking met personen, welke in geldverlegenheid verkeeren. Dit feit leidt licht tot misbruik van macht van den kant van den geldschieter. Ten einde dit te voorkomen, zijn reeds vroeg, ook door instellingen van weldadigheid of van gemeentewege, b. v. l. in het leven geroepen. Zoo in 1462 reeds een dergelijke b. (mons pietatis) te Perugia. De nog bestaande stadsbank v. l. te Amsterdam dateert van 1614. — Het bedrijf staat echter aan velerlei verliezen bloot. Hieruit laat zich verklaren, dat vele gemeenten het weder hebben opgegeven of zijn weerhouden het ter hand te nemen. In 1912 was het aantal gemeentel. b. v. l. hier te lande 17. Deze worden meestal door de gemeente-zelf geëxploiteerd; die te Assen is echter verpacht. De rente, welke door de b. v. l. in rekening wordt gebracht, is zeer hoog en moet dit ook wel zijn, voor zoover daarin tevens administratieloon is begrepen, dat vooral bij kleine panden en beleening voor korten tijd naar verhouding zeer zwaar weegt. Omgerekend tot eene jaarrente, bedraagt het voor die gevallen meermalen een hoogte van een paar honderd %. Naast de eigenlijke b. v. l. vervullen de huizen van verkoop met recht van wederinkoop econom. geheel dezelfde functie. Beide heelt men onder eene wettel. regeling trachten te brengen bij de Pandhuiswet van 8 Nov. 1910, Stb. 321, die zich uitstrekt over alle instellingen, waar gewoonte wordt gemaakt van het in ontvangst nemen van roerende zaken tegen afgifte van geld en het weder afgeven van die zaken, tegen ontvangst van geld of andere roerende zaken aan houders van bij de ontvangst van de roerende zaken afgegeven geschreven of andere stukken of andere voorwerpen. Instell., waar uitsluitend meer dan ƒ25 wordt voorgeschoten, vallen erbuiten (art. 1). — In aansluiting aan den bestaanden toestand kent de wet gemeentel, en partic. pandhuizen. — De laatste moeten worden toegelaten door B. en W. (art. 13) en zijn aan velerlei bepalingen onderworpen. De beleening moet in één bedrag voor rente en administratie perc. gewijze worden berekend, behoudens een minimum, dat in een geldsom mag zijn uitgedrukt (art. 35). Zij zijn aan onderzoek vanwege B. en W. naar haar wijze van beheer onderworpen (art. 38). De toelating kan worden ingetrokken (art. 40). — Veel vrijer worden de gem. instellingen gelaten. De wet draagt aan den gem. raad op, een reglement daarvoor vast te stellen. Oprichting van gem. instellingen wordt niet imperatief voorgeschreven, maar wel zegt art. 2 der wet: In elke gem. waarin aan eene gem. bank v. l. genoegzame behoefte bestaat, wordt zoodanige bank opgericht. — Ten slotte wordt bij de wet (art. 57) ingetrokken de wet van Pluviose an XII, welke ook hier te lande heeft gegolden, en art. 1207 B.W. buiten toepassing gesteld.