Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Appel

betekenis & definitie

Appel - de vrucht van Pirus Malus, een met in het wild bekende Pirus-soort, die reeds in voorhistorische tijden ontstaan schijnt te zijn uit kruisingen en zorgvuldige selectie van Pirus pumila, een heesterachtige in den Kaukasus en de Z.lijke Altai groeiende plant en de meer boomachtige P. dasyphylla, die waarschijnlijk in de Levant thuis behoort (zie ook PIRUS). Door de langjarige kultuur is P. Malus een buitengewoon vormenrijke soort geworden, de belangrijkste vruchtboom van de Noordelijk gematigde streek, die zich ook over N.-Amerika en over Australië verspreid heeft. De plant groeit slecht in warme klimaten, reeds het grootste deel van Z. Europa is niet meer een geschikt klimaat, daarentegen zeer goed in bergachtige streken van de tropen en subtropen. Zoo is de plant in Chili zeer verbreid.

Het is ook de meest verspreide der Nederlandsche vruchtboomen, wiens aanplanting jaarlijks toeneemt. In het algemeen wordt de boom op stam gekweekt en vormt daar een meer bolronde, dan opgaande kroon. De voor de vruchten gekweekte appelboom wordt op vreemden onderstam veredeld, die het wortelstelsel aan den boom levert. Wenscht men een sterken groei in het nieuwe individu, dan gebruikt men hiervoor den zaailing-appel; verkiest men spoedige vruchtbaarheid bij matigen groei den doucin-onderstam, terwijl de paradijs-onderstam, die vochthoudenden, voedzamen grond vereischt, zwakken groei en spoedige en regelmatige vruchtbaarheid doet verwachten. In verband hiermee wordt de eerste onderstam vooral voor boomgaardboomen op stam gebruikt, terwijl men voor struikvorm en leiboom de beide laatste onderstammen gebruikt. Uit zaailingboomen krijgt men zelden goede vruchten; een beweging om appelboomen zonder veredeling uit zaad te kweeken, ging uit van de „Luntersche Tuinbouwvereeniging” te Lunteren; enkele der gewonnen variëteiten werden in de kweekerijen opgenomen, o. a. Notarisappel, Luntersche pippeling (als tusschenstam) en Lemoen, maar van de meeste waren de vruchten niet beter dan van reeds bestaande variëteiten en bleken de boomen niet vrij van boomziekten, zooals men gehoopt had. In Veendam (Groningen) maken verschillende kweekers werk van het zaaien van appelpitten om de zaailingen als onderstammen uit te voeren. Belangrijke kweekerijen van jonge appelboomen vindt men in ons land te Opheusden, Naarden, Swalmen en Wanssum (L.) en nog enkele plaatsen.

De teelt van appelboomen om de vruchten daarvan te oogsten is tegenwoordig over ons geheele land verspreid, het meest in de provincies Limburg, Gelderland en Zeeland, maar verder ook elders op zand, zavel en klei. De vruchten van de klei winnen het in hardheid, smaak en houdbaarheid, die van het zand door mooier kleur. In hoofdzaak vinden de volgende variëteiten hier te lande groote verspreiding in de boomgaarden: Goudreinette, (winter), Brabantsche Bellefleur (winter), Sterappel (herfst en voorwinter), zoete Campagne (winter), zoete Ermgaarde (winter), Present van Engeland (winter en vooral in de IJselstreek). In struikvorm teelt men vooral voor den handel Yellow Transparant (Juli), Early Victoria (Augustus), Transparente de Croncelles (Sept.-Oct.), The Queen (Oct.-Dec.), Goud Pearmain (herfst), Cox’s Oranje Pippin (Nov.-Jan.), Ananas Reinette (winter), van Berlepsch Goudreinette (winter) en nog een aantal andere variëteiten.

In 1912 bedroeg de met appelboomen in ons land beplante oppervlakte ongeveer 20.000 H.A. De groothandel in appels geschiedt door het verkoopen der vruchten op het hout (verpachten der boomgaarden genoemd), door den eigenaar op veilingen of rechtstreeks aan den koopman. Het aantal vruchtenwinkels voor kleinverkoop neemt sterk toe in ons land. Onze uitvoer nam van 1906 tot 1914 toe van 10.536.000 K.G. tot 28.424.000 K.G.; de invoer in diezelfde jaren van 1.273.000 K.G. tot 10.385.000 K.G. Onze uitvoer richt zich voornamelijk naar Duitschland in de maanden tusschen 1 Augustus en 30 November, gedurende welken tijd vrijdom van invoer wordt toegestaan voor appels, los verladen in waggons of in zakken van 50 K.G. netto, voor of na dien tijd betaalt men M. 3.50 voor de op bovengenoemde wijze los-verladen of eenvoudig op-gezakte vruchten en M. 5.20 voor beter verpakte. Deze bepalingen belemmeren de hier te lande aangewende pogingen om voor den export betere appelverpakkingen in te voeren, sterk. Het lichaam, dat de appelteelt en appelhandel h. t. l. aanmoedigt, is de Nederlandsche Pomologische Vereeniging te Utrecht. De invoer hier te lande geschiedt in den herfst en den winter uit Amerika, daarna uit Z.-Afrika en in den voorzomer uit Australië. De bewaring der appelvruchten geschiedt in donkere, koele, luchtige, vorstvrije vertrekken, die niet te droog van lucht mogen zijn, daar dit het rimpelen bevordert. Gewoonlijk is de kelder geschikter dan de zolder.

Bewaring in opeengestapelde open kisten is soms beter dan op rekken, die de vruchten te sterk doen drogen. In Amerika gebruikt men vooral afgekoelde ruimten (34° F.) voor de bewaring der vruchten (cold storage) en kan daardoor den uitvoer langen tijd achtereen doen voortduren. In Belgisch Limburg heeft men de variëteit Ceulemans, die als de aardappel ingekuild wordt in den grond en met stroo en aarde gedekt. De waarde van de vrucht lijdt daar wel onder. Sommige variëteiten van den Appel worden als sierheester gekweekt (zie MALUS). Voor de vijanden en ziekten van den A. zie APPELVIJANDEN en APPELZIEKTEN. In de symboliek speelt de A. een groote rol, zoowel in de Grieksche mythologie (Dionysos, de schepper van den Appelboom; de A., dien Eris op de bruiloft van Peleus en Thetis onder de gasten wierp; de gouden A. der Hesperiden,); als in de Noorsche mythologie (de spijs der Asen). Als Rijksappel met het kruis is de a. het symbool der wereldheerschappij.