Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Alchemie

betekenis & definitie

Alchemie - alchimie, alchymie, van het Arab. lidwoord al en chemie, heet de voorlooper van de chemische wetenschap. De oorsprong der a. als wetenschap, zal men wel in Egypte moeten zoeken in de heilige kunst der priesters. Dat belet niet, dat de beoefenaars der a. Mozes, diens zuster Mirjam, Job, Johannes den Dooper, Cleopatra tot de hunnen rekenden. Als hun eigenlijke voorganger gold echter Hermes Trismegistos (van daar hermetische kunst), waarschijnlijk een Egyptische priester, die ongeveer 100 n. C. leefde, maar wiens recept om goud te maken, de „Tabula Smaragdina”, in de 3e eeuw v. C. gedateerd wordt. Het streven om goud uit onedele metalen te maken, in een tijd, toen het geheele begrip element een ander was dan nu, toen de elementaire natuur der metalen niet bekend was, en dat door de merkwaardige veranderingen, die bij chemische processen optraden geenszins onmogelijk moest schijnen, bleef voortdurend een van de hoofddoeleinden der a. De voordeelen, die de oplossing van dit probleem zou kunnen opleveren, maakten een zekere geheimhouding begrijpelijk.

Reeds in de tabula smaragdina is dan ook de taal duister en dit wordt nog erger, wanneer de a., in de school van Alexandrië door de Grieken wordt ontwikkeld en in dat, onder zeer internationale invloeden staand, milieu, cabalistische en Grieksche ideeën, astrologie enmystiektoteengeheel verwerkt worden in de beschrijving van vaak goed waargenomen, maar slecht begrepen proeven. Zoo kon ontstaan het geloof aan een zekere overeenstemming tusschen de metalen en de planeten, waarnaar zij genoemd werden, en aan de wonderbare eigenschappen van de stof, die onedele metalen in edele kon veranderen en die niet alleen steen der wijzen, magisterium (meesterstuk), groot elixer, roode tinctuur, roode leeuw, maar ook panacee des levens genoemd werd, daar het als bezitter van de hoogste krachten, behoorlijk verdund als medicijn (drinkbaar goud) ingenomen, alle kwalen verdreef en verjongend werkend, aan haar bezitter de eeuwige jeugd zou schenken. Daarnaast bestond, naar men meende, een minder volmaakt middel: het kleine magisterium, klein elixer, witte tinctuur of witte leeuw genaamd, dat alleen metalen in zilver kon veranderen. Van de Grieken ging de a. over op de Arabieren, die haar haar definitieven vorm gaven. Van hen zijn om hun belangrijk alchemisch werk bekend: Aboe Moesa Djābir al-soefi, meer bekend als Geber,die, hoewel geloovend aan de mogelijkheid metalen in goud te veranderen, daar alle metalen stoffen zijn, samengesteld uit kwikzilver, zwavel en arsenik en dus door toevoeging van het ontbrekende de zuivering (veredeling) mogelijk was, echter niet meende, dat dit proces in het laboratorium kon geschieden, daar dit een duizendtal jaren moest duren; vandaar dat hij nooit goud heeft trachten te maken; Avicenna, in 980 te Efsjene bij Bokhara geboren, die de denkbeelden van zijn tijd systematizeerde; Mohammed-ben-Zakaria, meer bekend als Rhazes, die zwavelzuur en aqua vitae opnieuw ontdekte. Van de Arabieren kwam de a. tot de Westersche volken. Albertus Magnus (1193—1280) was een aanhanger van Geber’s leer en meende nu eens de verandering gevonden te hebben, dan weer stond hij even sceptisch als zijn voorganger tegenover de practische mogelijkheid om goud te maken. Hij geeft ook den raad niet in dienst van vorsten te gaan, daar geleerden, die dit doen en niet erin slagen goud te maken, als misdadigers behandeld worden.

Ook de bekende scholastici Roger Bacon en Thomas van Aquino zijn alchemisten, die evenals Alfons X van Castilië en paus Johannes XXII, alchemie en goudzoekerij weten te onderscheiden, al blijkt uit een bulle van den laatsten, dat vele alchemisten dit niet deden. In de 13e en 14e eeuw begon dan ook eerst goed de tijd van alchemistische zwendelarijen, vooral aan de hoven. De meest bekende schrijver uit dien tijd is de phantastische, duistere en excentrieke Raymundus Lullius, die goud wilde maken om een kruistocht tegen de ongeloovigen te bekostigen. Aan het einde van de 15e eeuw vinden we als alchemistisch schrijver Basilius Valenutius, aan wiens bestaan echter gegronde twijfel is gerezen. De nu volgende beoefenaars der alchemische wetenschap beginnen zich langzamerhand van de leer der metaalverandering los te maken. Paracelsus stelt reeds als doel van de wetenschap geneesmiddelen te maken, iatrochemie, al spoken nog alchemistische ideeën in zijn hoofd rond. Zij, die de transmutatieleer nog aanhangen, de eigenlijke alchemisten, zijn meest gelukzoekers. Aan het hof van Koning Charles VII werd de goudmaker Le Cor minister van financiën en hij verschafte zich het goud door met ’s konings stempel valsche munten te slaan; keizerin Barbara, de weduwe van keizer Sigismund, zelf adepte, gaf koperarsenik als zilver uit; keizer Rudolf II (1576—1612) was beschermheer van alle rondtrekkende alchemisten en August van Saksen en diens gemalin Anna van Denemarken volgden zijn voorbeeld.

In Berlijn wist Leonhard Thurnheysser den keurvorst Johan Georg een tijd lang te bedriegen, maar hij werd ten slotte ontmaskerd. De alchemist Brandt ontdekt in Hamburg den phosphorus, iets later valt het optreden van Johann Kunkel en aan het eind van de 18e eeuw dat van Bötger te Dresden, die in 1704 het bruine, in 1709 het witte porcelein ontdekte bij zijn proeven om goud te maken. Na dien tijd vindt men nog nu en dan sporen van a. De laatste, meer bekende ernstige alchemisten vindt men in de Hermetische Gesellschaft 1796—1820 door Kortum, den bekenden dichter der Jobsiade, opgericht. Het ligt voor de hand, dat de alchemie bij de opkomst der chemie een tijdlang als grove dwaling is geminacht, en vooral wegens het misbruik, dat velen er van maakten, als zwendelarij aangezien. Bij de beoordeeling vergete men echter niet, dat, voor zoover de a. natuurwetenschap was en haar termen met de onze konden vergeleken worden, een metaaltransmutatie niet a priori was te verwerpen. Eerst het zoeken ernaar door tal van ernstige, onbaatzuchtige onderzoekers heeft er de onmogelijkheid van bewezen, op dezelfde wijze als bij het perpetuum mobile is geschied. Hoe weinig absoluut zelfs deze onmogelijkheid is, blijkt het best uit de radioaktieve omzettingen. Tenslotte hebben de alchemisten door hun tallooze vergeefsche proeven de basis gelegd voor de kennis der chemische verschijnselen.