Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Abdicatie

betekenis & definitie

Abdicatie - (Lat. abdicatio) afstand, het neerleggen van een waardigheid; gewoonlijk slechts toegepast op het vrijwillig neerleggen der kroon door een souverein. Hoewel aan het begrip abdicatie de bijgedachte van geheel vrijwillig handelen is verbonden, is dit toch zelden het geval; doorgaans legt een souverein eerst dan zijn waardigheid af, als de omstandigheden geen anderen uitweg overlaten. In de geschiedenis zijn de belangrijkste gevallen van abdicatie die van Ptolemeus I Soter, Koning van Egypte, 285 v. C.; van Theodosius III, Keizer van het Byzantijnsche rijk, 717 na C.; van Alphonso II, Koning van Napels, 1495; van Karel V, 1555 en 1556; van Christina, Koningin van Zweden, 1654; van Johan Casimir V, Koning van Polen, 1667; van Stanislaus II Poniatowski, Koning van Polen, 1795; van Gustaaf IV, Koning van Zweden, 1809; van Lodewijk Bonaparte, Koning van Holland, 1810; van Napoleon, Keizer van Frankrijk, 1814 en 1815; van Victor Emanuel I, Koning van Sardinië, 1821; van Karel X, Koning van Frankrijk, 1830; van Willem I, Koning der Nederlanden, 1840; van Isabella II, Koningin van Spanje, 1870; van Amadeus I, Koning van Spanje, 1873; van Abdoel-Aziz, Sultan van Turkije, 1876; van Ismaël-Pasja, Khedive van Egypte, 1879; van Vorst Alexander, vorst van Boelgarije, 1886; van Milan I, Koning van Servië, 1889; van Kwang-soe, Keizer van China, 1912.