Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zwak

betekenis & definitie

I. bn. en bw. (-ker, -st),

1. gering van kracht, van lichaamsvermogen: de zieke is nog op zijn benen, hij kan nog niet goed staan, lopen; 2. (sociaal) niet draagkrachtig: de economisch zwakkeren;
3. niet veel kunnende presteren; niet scherp: van gehoor; met zwakke stem; een zwakke pols, die nauwelijks waarneembaar klopt; een geheugen, dat snel vergeet; gering van werking: zwakke pogingen;
4. niet geconcentreerd: een zwakke oplossing; — alcoholische dranken, met een gering percentage (minder dan 15 %) alcohol;
5. in lichte graad: een zwakke helling;
6. met weinig zedelijke weerstand, niet flink: in een — ogenblik; iemands zwakke zijde, waarin hij kwetsbaar, niet sterk is;
7. weinig indruk makend: een — betoog; aanvechtbaar: een zwakke theorie, stelling;
8. (taalkunde) de zwakke werkwoorden, die bij de vervoeging niet van wortelklinker veranderen maar een suffix krijgen;

II. zn., o. (-ken), plaats waar iemand mentaal kwetsbaar is: iemand in zijn — tasten; dit is zijn —, hieraan is hij overgegeven; een — voor iets of iemand hebben, voorliefde.