Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zetten

betekenis & definitie

(zette, heeft gezet),

1. doen zitten: een kip op eieren —, eieren laten uitbroeden; iemand te paard —, op het paard helpen; zich voor iets —, met ernst en toewijding aanvatten;
2. een plaats geven: een boek in de kast spijzen op tafel opdienen, het ene been voor het andere —, langzaam lopen; ergens zijn schouders onder —, er zijn krachten aan wijden; (van personen) een kind in de hoek —, doen staan (als bestraffing); iemand aan land -, hem ontschepen; iemand buiten de deur —, hem eruit gooien; iemand op straat —, uit het huis verwijderen; (fig.) hem uit zijn betrekking ontslaan; iemand op brood en water -, invatten (van edelstenen); (vast)naaien: knopen aan een jas
3. in tal van uitdrukkingen: stoelen —, geregeld plaatsen, in een kerk; een huis —, (laten) bouwen; iets te kijk —, het laten bekijken; iemand te kijk —, aan bespotting prijs geven; het glas aan de mond —, om te drinken; land onder water —, het water erover laten stromen, het inunderen; iets op papier —, het opschrijven; zijn naam onder een stuk —, het ondertekenen; in de krant —, bekendmaken; iemand over de rivier overvaren; een machine in gang, in beweging, stil —, in, resp. buiten werking brengen; een wekker —, instellen om op een bepaald tijdstip af te lopen; geld op rente —, tegen een bepaald percentage uitlenen; dat zal ik je betaald —, ik zal mij daarvoor op je wreken; woorden op muziek —, er muziek bij maken: iemand aan het werk —, hem laten werken; zich over iets heen —, het uit zijn gedachten verdringen;
4. bepalen: zijn zinnen op iets —, iets heel graag willen hebben; een prijs op iemands hoofd -, geld uitloven om hem in handen te krijgen;
5. wagen, inzetten: zijn geluk op één kaart, alles op het spel -,
6. in de vereiste toestand brengen: een gebroken been —, de delen samenvoegen en in een verband leggen;
7. zich zijn vaste vorm, zijn definitieve gesteldheid krijgen; dat zet kwaad bloed, dat geeft verbittering, haat;
8. aannemen: een verbaasd gezicht —, een hoge borst -,
9. iemand niet kunnen —, niet mogen lijden, niet kunnen velen;
10. laten aftrekken, bereiden: koffie, thee -,
11. een handeling (met kracht) beginnen: het op een lopen, op een zuipen —;
12. (grafische industrie) zetsel vervaardigen: dat artikel is nog niet gezet;
13. inklinken van grondlagen.