v./m. (zalen),
1. groot vertrek; elk van de grote ruimten waarin een gebouw verdeeld is: de grote — van het stadhuis; zo’n vertrek als plaats voor een bijeenkomst;
2. gebouw voor bijeenkomsten, m.n. voor kunstuitvoeringen: concert-, schouwburgzaal;
3. het publiek: de hele — lachte.