Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wild

betekenis & definitie

I. bn. en bw. (-er, -st),

1. zoals voorkomend in de natuur, in de natuurstaat; (van planten) niet veredeld: een wilde appelboom; (van dieren) niet tam: wilde eenden, konijnen; wild zwijn, everzwijn; verscheurend: een bos vol wilde dieren;
2. onbeheerst, onstuimig: een wilde hengst; woest, ruw: wilde gebaren; in het wilde weg, er maar op los; de wilde haren zitten er nog in, hij is nog onbedacht-

zaam en dartel;

3. verbijsterd, dol: maak het dier niet wild; (gemeenz.) wild op iets zijn, er dol op zijn;
4. onbebouwd: een wilde tuin;
5. ongeregeld: wilde staking, een spontane, niet-georganiseerde staking; wilde vaart, vrachtvaart zonder vaste route;
6. niet meer onder controle zijnd: een wilde put (olieput);

II. zn., o.,

1. in wilde staat: die bloemen groeien in het wild, zijn niet gekweekt; die dieren leven in het wild, worden niet door de mensen verzorgd; zijn kinderen in het wild laten opgroeien, ze geen opvoeding geven, zonder toezicht laten;
2. de op een wildbaan, levende dieren, jachtbuit.

Men kan wild op verschillende manieren indelen. Bij de Beneluxovereenkomst van 19.7.1970 te Brussel, die tot stand is gekomen om de wetgeving met betrekking tot de jacht te harmoniseren, onderscheidt men:

1. grofwild: edelherten, reeën, damherten, moeflons en wilde zwijnen;
2. klein wild: hazen, fazanten, korhoenders, patrijzen en houtsnippen;
3. waterwild: ganzen en eenden, goudplevieren, watersnippen, poelsnippen, bokjes en meerkoeten;
4. overig wild: houtduiven, zwarte en bonte kraaien, roeken, kauwen, Vlaamse gaaien, eksters, konijnen, vossen, wilde katten, verwilderde katten, bunzings, hermelijnen, wezels, eekhoorns, boomen steenmarters, dassen, otters en zeehonden.

Andere nog wel gebruikte termen zijn: groot wild: wild zwijn, herten, reeën; pelswild: vos, marter; haarwild: zoogdieren anders dan onder pelswild; veerwild: vogels; roofwild: hermelijn, wezel; rood wild: edelhert, damhert, ree; stamwild: wild dat geen jaarlijkse trek kent.

Het vlees van bepaalde soorten wild is een geliefd consumptieartikel. Het moet enige dagen besterven, maar mag niet adellijk worden. Toezicht bij poeliers e.d. wordt in Nederland uitgeoefend door de Keuringsdienst voor Waren.