o. (wijven),
1. (vroeger) vrouw; m.n. huisvrouw, echtgenote: hij heeft zeven kinders en een wijf; nog wel in vertrouwelijk gesprek: je bent een best wijf;
2. (thans) minachtende term voor vrouw: dat wijf daar aan de overkant; (zegsw.), al regende het oude wijven, al was het nog zulk slecht weer; hij is een oud wijf, een zeurkous.