Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wetenschappelijk onderwijs

betekenis & definitie

het onderwijs aan universiteiten en hogescholen. Het wetenschappelijk onderwijs is in Nederland geregeld door de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (1961).

Een universiteit kan als faculteiten omvatten:1. godgeleerdheid;
2. rechtsgeleerdheid;
3. geneeskunde;
4. wisen natuurkunde;
5. letteren;
6. economische wetenschappen:
7. sociale wetenschappen;
8. diergeneeskunde.

Verder is er een centrale interfaculteit met in elk geval filosofie.

In Nederland zijn acht universiteiten: de Rijksuniversiteiten van Leiden (1575), Groningen (1614), Utrecht (1636), Rotterdam (1973) en Limburg (Maastricht, 1974); de Universiteit van Amsterdam (1876, vroeger Gemeentelijke Universiteit), de Vrije Universiteit te Amsterdam (1880) en de Katholieke Universiteit te Nijmegen (1923). Andere wetenschappelijke onderwijsinstellingen zijn de Katholieke Hogeschool te Tilburg (1927; beperkt tot rechten, sociale en economische wetenschappen), de Technische Hogescholen van Delft (1905), Eindhoven (1957) en Twente (1964) en de Landbouwhogeschool te Wageningen (1918).

Een Technische Hogeschool moet ten minste vier afdelingen omvatten:

1. algemene wetenschappen (wiskunde, natuurkunde e.d.)
2. werktuigbouwkunde;
3. elektrotechniek;
4. chemische technologie.

In het Academisch Statuut wordt elke studierichting omschreven en de duur ervan aangegeven. Ook is daarin aangegeven wat vereist is aan te bestuderen vakken voor het eerste examen, het kandidaatsexamen, dat meestal na 2 jaar moet worden afgelegd en eveneens voor het tweede examen, het doctoraalexamen, dat daarna veelal na 3 jaar moet worden afgelegd. De meeste studenten doen er echter veel langer over of beëindigen hun studie voortijdig. Hierom, maar ook om de samenhang van wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs te vergroten is in 1975 de Wet Herstructurering Wetenschappelijk Onderwijs aangenomen, waardoor de studietijd verkort kan worden tot 4 jaar: één jaar (maximaal 2 jaar) voor een propaedeutisch examen dat dient om de studie te leren kennen en te bepalen of men er geschikt voor is, vervolgens 3 jaar (ten hoogste 4) voor het doctoraalexamen. Er kan een postdoctorale fase volgen, in elk geval voor medici, apothekers, leraren en voor wetenschappelijke onderzoekers die de studie afsluiten met het schrijven en verdedigen van een proefschrift of dissertatie en stellingen (de zgn. promotie), waardoor de titel van doctor wordt verworven. Zij, die een doctoraal examen met goed gevolg hebben afgelegd aan een Technische Hogeschool of de Landbouwhogeschool krijgen de titel ingenieur (ir.), aan een universiteit de titel doctorandus (drs.).

Toelating. Tot de academische examens worden toegelaten personen die in het bezit zijn van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (VWO), soms met restricties voor wat het vakkenpakket betreft. Ook voor de inschrijving als student is het bezit van zo’n diploma noodzakelijk. In verband met de enorme toeloop van studenten is door de machtigingswet Inschrijving Studenten 1972 de minister bevoegd het aantal voor het eerste jaar in te schrijven studenten aan een maximum te binden (numerus fixus). Op grond van deze wet is het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing ingericht, dat de landelijk beschikbare studentenplaatsen over de gegadigden verdeelt. In 1975 is gekozen voor een zgn. gewogen loting, waardoor iemand met hoge eindexamencijfers een grotere kans maakt toegelaten te worden dan iemand met lage cijfers.

Naast de inschrijving als student is er de mogelijkheid tot inschrijving anders-dan-als-student, b.v. uitsluitend voor het afleggen van een examen. Wie niet in het bezit is van het diploma VWO, maar 25 jaar of ouder is, kan voor een bepaalde studierichting alsnog worden toegelaten na een onderzoek naar zijn geschiktheid (colloquium). Het bestuur is geregeld door de Wet Universitaire Bestuurshervorming.

In België moet men om tot een universiteit te worden toegelaten in het bezit zijn van een diploma van het hoger secundair onderwijs en bovendien slagen voor een maturiteitsexamen (sinds 1964). De universitaire studies worden in België onderscheiden in:

1. godgeleerdheid en kerkelijk recht;
2. wijsbegeerte en letteren (waaronder geschiedenis);
3. rechtsgeleerdheid;
4. wetenschappen (natuurwetenschappen en o.a. wiskunde en aardrijkskunde);
5. geneeskunde, farmacie en veeartsenijkunde;
6. toegepaste wetenschappen (techniek);
7. sociale, staatkundige en economische wetenschappen;
8. landbouwkunde.

De einddiploma’s zijn wettelijke of wetenschappelijke graden. Wettelijke zijn vereist voor bepaalde beroepen, o.a. advocaat, rechter, leraar, arts, apotheker, universiteit.

LITT. J.F.M.C.Aarts, N.Deen en J.H.G.I.Giesbers, Onderwijs in Nederland (1979).