Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wet universitaire bestuurshervorming

betekenis & definitie

(WUB), Ned. wet van 9.12.1970 (Stb. 601; opnieuw geplaatst in Stb. 1977, nr. 321), waarbij tijdelijke voorzieningen werden getroffen met betrekking tot de met de democratisering verband houdende bestuurshervorming van de Ned. universiteiten en hogescholen. Onder invloed van ongekend krachtige studentenacties in 1968—69 trad een stroomversnelling op in het denken over en het ontwerpen van plannen tot herziening van bestuursvorm en onderwijsstructuur van universiteiten en hogescholen, die als autoritair werden ervaren.

Volgens de WUB bestaat het bestuur van de universiteit/hogeschool uit de universiteits-/hogeschoolraad, als hoogste orgaan, en het college van bestuur. De universiteitsraad (UR) heeft vooral een algemeen bestuurlijke taak; begroting, reglement en reglementswijzigingen vereisen ministeriële goedkeuring. De raad bestaat uit maximaal 40 personen voor minimaal twee jaar gekozen of benoemd (studenten voor minimaal één jaar), waarvan maximaal 5/6 gekozen wordt uit de drie geledingen van de universitaire gemeenschap (minimaal ⅓ wetenschappelijk corps, maximaal ⅓ niet-wetenschappelijk personeel en maximaal ⅓ studenten) en minimaal 1/6 van buiten de universiteit door de kroon wordt benoemd. De raad kiest zelf zijn voorzitter. Het dagelijks bestuur wordt gevormd door het college van bestuur (3 of 5 leden), gekozen door de UR uit het wetenschappelijk corps in vaste dienst (1 resp. 2), benoemd door de kroon (1 resp. 2) en de rector-magnificus. Het college heeft een overwegend voorbereidende en uitvoerende taak, daarin bijgestaan door de centrale diensten, en is verantwoordelijk voor financieel beheer en personeelsbeleid binnen door de UR te stellen algemene richtlijnen.

Het college van decanen, bestaande uit de rector-magnificus, als voorzitter, en de voorzitters van alle (sub-/ interfaculteiten, adviseert o.a. de UR en het college van bestuur inzake het onderwijs en de wetenschapsbeoefening. Als schakel tussen de universiteiten onderling, tussen universiteiten en maatschappij en als adviserend lichaam voor de minister bleef de Academische Raad bestaan. Op het middenniveau (faculteiten) bestaat de uit de drie geledingen gekozen faculteitsraad, die aldaar

het algemeen bestuur uitoefent en een faculteitsbestuur (maximaal vijf leden) kiest, dat de dagelijkse faculteitszaken behartigt. De voorzitter wordt voor ten minste drie jaar gekozen uit de gewone hoogleraren. Op het basisniveau worden ten behoeve van de organisatie, coördinatie en integratie van de werkzaamheden van hen, wier taken op hetzelfde vakgebied liggen, vakgroepen met vakgroepsbesturen ingesteld; de faculteitsraad bepaalt de samenstelling hiervan. Vakgroepen kunnen gezamenlijk een werkgroep instellen.

Een speciaal artikel machtigt de minister van Onderwijs en Wetenschappen bij verwaarlozing van het bestuur van een universiteit de bevoegdheden geheel of gedeeltelijk aan anderen over te dragen. Het zgn. experimenteerartikel (waarvan de topstructuur uitgesloten is) gaf de mogelijkheid, van de genoemde bestuursorganisatie af te wijken, mits met goedkeuring door de kroon.

De invoering van de WUB bracht vele problemen mee en vormde een bron van onrust in de universitaire wereld. In 1972 kwam de bestuurshervorming, zij het hier en daar met strubbelingen, globaal rond, al liet de invoering op midden-en basisniveau nog jarenlang veel te wensen over. De WUB zou aanvankelijk tot 31.8.1976 gelden; deze termijn werd echter bij de wet van 4.5.1977 (Stb. 298) verlengd tot 1.9.1982. Tevens werden, naast enkele verduidelijkingen en verbeteringen, enige wijzigingen aangebracht met betrekking tot de samenstelling van het vakgroepsbestuur en werd schorsing en vernietiging van besluiten van het basis-en middenniveau door hogere bestuurorganen mogelijk gemaakt. De definitieve regeling zal worden ondergebracht in de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs. LITT.

De zelfstandige taakvervulling van de universiteit (rapport-Maris) (1968); De Universiteit-doelstellingen, functies en structuren (nota Posthumus) (1968); M.J.van Nieuwstadt, Aantekeningen voor een radenuniversiteit (1968); Bestuursstruktuur van universiteiten en hogescholen (Nota-Veringa/Lardinois) (1969); Materiaal voor de aktie tegen de Nota Veringa en de Interimregeling (1969); Groenboek van de Ned. Studentenraad en de Kritiese Universiteit van Nijmegen (1969); A.van Braam, Universitaire organisatie en bestuur (1970); C.J.Lammers, Studenten, politiek en universitaire democratie (1970); R.A.de Moor, Studentenprotest en universiteit (1970); B.Peper en W.Wolters, De lastige universiteit (1970); Hoger onderwijs in de toekomst (1975).