Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wet

betekenis & definitie

v./m. (-ten), een van het hoogste gezag uitgaande, erkende, bindende regel of een geheel van regels dat betrekking heeft op het onderlinge verkeer van mensen;

1. (godsdienst) de als van God uitgaande erkende leefregels: de joodse, islamitische wet; de goddelijke wet, de tien geboden;
2. (juridisch) schriftelijk vastgelegde rechtsregel van het maatschappelijk leven; ook: algemene maatregelen van bestuur en politieke verordeningen: een ieder wordt geacht de wet te kennen; wet is wet, de wet moet nageleefd worden al schijnt het hard (lex dura sed lex);
3. (algemeen) gezaghebbende regel: een wet van Meden en Perzen, een regel waaraan niets te veranderen valt; (fig.) iemand de wet stellen, voorschrijven, hem gelasten wat hij doen moet; vaste regel, gewoonte: hij heeft zich tot een wet gemaakt om ...; de wetten der wellevendheid, de erkende regels daaromtrent;
4. (wetenschap) vaste, op empirie en waarneming gegronde regel waarin functie, functioneren en meetbaarheid van krachten, verschijnselen en processen gevangen worden;
5. (hist.) de overheidspersonen, regeerders (van een stad): de wet verzetten, andere burgemeesters en vroedschappen aanstellen (buitentijds).

Bij de schriftloze volken, die geen wetboeken kennen of kenden, is de wet vaak een door de traditie geheiligd gewoonterecht, waarvan men de oorsprong in de oertijd denkt. Het religieuze en het sociale element zijn dan nog volslagen met elkaar verweven. De verboden vindt men er in de vorm van taboeregels, die men later kan herkennen in de wetten van de oude cultuurreligies, op naam gezet van een menselijke of goddelijke wetgever (b.v. in de tora van Israël, de soenna in de islam, het boek van Manu in India). Het religieuze karakter is nog overal duidelijk. Pas met de latere ontwikkeling van de cultuur voltrekt zich de scheiding tussen het religieuze en het profane en verliest de wet haar goddelijke autoriteit.

In de moderne wetgeving onderscheidt men wetten in materiële en wetten in formele zin. Onder de eerste verstaat men die, welke een algemene regeling geven, die door de bevolking moet worden nageleefd. De formele wetten bevatten bepalingen voor een bijzonder geval of voor de ambtelijke dienst, die naar haar aard eigenlijk tot de taak van een ander staatsapparaat behoren, veelal van de uitvoerende macht. Te onderscheiden zijn verder: de grondwet, waarin de organisatie van de staat is vastgelegd; bestuurswetten, die de activiteit van de staatsorganen regelen; burgerlijke wetten, die de privaatrechtelijke verhoudingen regelen; strafwetten, die de normering van de straf aangeven voor bepaalde niet te tolereren handelingen van staatsburgers; proceswetten, die als hulpmiddel voor het rechtelijk apparaat dienen. Uitzonderingswetten worden tegen bepaalde groepen in bepaalde omstandigheden uitgevaardigd en gelden dus niet algemeen. Uitvoeringswetten regelen de inwerkingtreding van wetten die door de volksvertegenwoordiging zijn aanvaard. Noodwetten worden uitgevaardigd in gevallen van dwingende noodzaak en gelden slechts voor de tijd waarin van deze noodzaak sprake is.

In Nederland komen de gewone wetten als volgt tot stand. Voorstellen van wet kunnen uitgaan van de koning en van de Tweede Kamer (artt. 120, 126 GW). De koning zendt zijn voorstellen aan de Tweede Kamer bij een schriftelijke boodschap of door een commissie. Voorstellen van leden der Tweede Kamer worden aan de voorzitter daarvan ter hand gesteld. Aan de openbare beraadslagingen gaat altijd een onderzoek van het voorstel in de afdelingen van de Kamer vooraf. Bij de openbare behandeling worden eerst algemene beschouwingen gehouden, daarna wordt elk artikel afzonderlijk behandeld, terwijl tenslotte de eindstemming over het gehele ontwerp plaats heeft.

De Tweede Kamer heeft het recht wijzigingen in de wetsvoorstellen aan te brengen (amendement). Is een wetsvoorstel, al of niet gewijzigd, door de Tweede Kamer aangenomen, dan zendt zij het met een bepaald formulier aan de Eerste Kamer. Wordt een voorstel van de koning door de Tweede Kamer verworpen, dan geeft deze daarvan, ook met een bepaald formulier, aan de koning kennis. Het door de Tweede Kamer aangenomen voorstel wordt door de Eerste Kamer overwogen. Ook hier gaat aan de openbare behandeling een afdelingsonderzoek vooraf. De Eerste Kamer mist het recht van amendement.

Zij moet het voorstel dus zoals het is aannemen of verwerpen. Artikelsgewijze behandeling heeft dan ook niet plaats. Voorstellen van de Tweede Kamer uitgaande kunnen vanwege deze door één of meer van haar leden in de Eerste Kamer schriftelijk of mondeling worden verdedigd. Van al of niet aanneming geeft de Eerste Kamer met de daarvoor vastgestelde formulieren zowel aan de Tweede Kamer als aan de koning kennis. Zolang de Eerste Kamer nog niet heeft beslist, is de koning bevoegd door hem gedane voorstellen weer in te trekken. Over alle voorstellen moet het advies van de Raad van State worden ingewonnen.

Betreft het een voorstel van de koning, dan geschiedt dit alvorens het bij de Staten-Generaal wordt aanhangig gemaakt. Over voorstellen van de Tweede Kamer wordt advies ingewonnen nadat zij door beide Kamers zijn aangenomen. Na aanneming van wetsvoorstellen door de Staten-Generaal behoeven zij nog de bekrachtiging van de koning, waardoor zij kracht van wet krijgen. Verbindend worden zij echter pas door de voorgeschreven afkondiging.

De wet verbindt alleen voor de toekomst en heeft geen terugwerkende kracht. Meermalen echter kent de wet aan haar bepalingen terugwerkende kracht toe. Een wet verbindt zo lang tot zij door een latere wet rechtstreeks of middellijk wordt gewijzigd of ingetrokken. In het Ned. strafrecht worden krachtens art. 1 Wstr bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop een strafbaar feit is begaan de voor de verdachte gunstiger bepalingen toegepast (overgangsrecht).

Bij de wet mogen binnen de grenzen van de GW alle regelen gesteld worden die de wetgever gewenst acht. Of hij daarbij binnen de grenzen van de GW gebleven is staat niet ter beoordeling van de rechterlijke macht. De rechter mag de wettelijke waarden en de billijkheid van een wet niet beoordelen. De wetgever is vrij om voor de uitvoering van wetten gebruik te maken van de rijksambtelijke dienst dan wel van die van lager geplaatste territoriale of maatschappelijke instellingen. Hij mag aan deze wetgevende, uitvoerende en ten dele ook rechtsprekende bevoegdheid geven. Wanneer en voorzover de wet een onderwerp regelt, treedt de regeling van een lager lichaam daaromtrent buiten werking.

In België komt het recht op wetgevend initiatief toe aan de drie takken van de wetgevende macht: Kamer van Volksvertegenwoordigers, Senaat en Koning (art. 27 GW). Gaat het initiatief van de voordracht uit van de Koning, door tussenkomst van de regering of van één of meer van zijn ministers, die voor hem verantwoordelijk zijn, dan heet de voorgestelde tekst een wetsontwerp; indien het initiatief uitgaat van een lid van de Kamers, dan wordt de voorgestelde tekst een wetsvoorstel genoemd. Elk wetsontwerp, met uitzondering van die betreffende de begrotingen, moet ter verplichte raadpleging van de Raad van State worden overgelegd, behalve in geval van uiterste urgentie. Bij een wetsvoorstel kan een van de voorzitters van de wetgevende Kamers het beredeneerd advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving, inwinnen, maar is daar niet toe verplicht. De bespreking van de voorgestelde tekst geschiedt in ieder van beide Kamers afzonderlijk, doch wordt doorgaans voorafgegaan door voorbereidend onderzoek van de tekst in Commissies van beide Kamers; in die Commissies kunnen amendementen worden voorgesteld en wordt, na het beëindigen van de bespreking, een verslaggever aangesteld, die verslag uitbrengt in openbare vergadering van de desbetreffende Kamer. Over ieder ontwerp of voorstel wordt eerst artikelsgewijs, vervolgens globaal gestemd.

Een ontwerp of voorstel wordt aangenomen met de volstrekte meerderheid van stemmen behaald in elk van de beide Kamers; bij staking van stemmen is het behandeld voorstel verworpen. Wanneer een ontwerp of voorstel door de Kamer der Volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd, wordt het aan de Senaat overgemaakt, en omgekeerd; in deze Kamer gaat dezelfde procedure van beraadslaging en stemming door. Wordt de tekst door de Senaat gewijzigd, dan wordt hij teruggestuurd naar de Kamer en dient aldaar tot een nieuwe bespreking en stemming te worden overgegaan, en omgekeerd. Indien ontwerp of voorstel definitief is aangenomen, wordt de tekst vervolgens door de koning bekrachtigd, afgekondigd en bekendgemaakt. De bekrachtiging is een schriftelijke verklaring van de koning, optredend in zijn hoedanigheid van lid van de wetgevende macht, en waarbij hij de door de wetgevende Kamers gestemde wettekst aanneemt en goedkeurt; door die koninklijke bekrachtiging wordt de wet in het leven geroepen. De afkondiging is de plechtige handeling van de koning als hoofd van de uitvoerende macht, waarbij de bestaande wet authentiek en uitvoerbaar verklaard wordt.

De bekendmaking is de verrichting waarbij de afgekondigde wet ter kennis wordt gebracht van de rechtsonderhorigen; zij geschiedt door het opnemen van de tekst in het Belg. Stb., zowel in het Nederlands als in het Frans. Eventuele verschillen tussen beide teksten worden opgelost naar de wil van de wetgever, die bepaald wordt volgens de gewone interpretatie en zonder dat aan de ene tekst de voorkeur wordt gegeven boven de andere. In beginsel is de wet verbindend in het hele rijk de 10e dag na bekendmaking, tenzij de wet een andere termijn heeft bepaald. Aan deze bekendmaking heeft de rechtspraak een volstrekt vermoeden van genoegzame kennis van de wet door de rechtsonderhorigen gehecht en van dan af geldt het principe dat ieder geacht wordt de wet te kennen. Wat de toepassing van de wet betreft in de tijd, gelden dezelfde beginselen als in het Ned. recht.